Beleid, Politiek, professionaliseren

Burgerschap op scholen onder druk

Prof.dr. Geert ten Dam

Geert ten Dam, voorzitter van het College van Bestuur van de Universiteit van Amsterdam en hoogleraar onderwijskunde aan de UvA gaf in debatcentrum De Balie in Amsterdam eind januari, in het kader van een serie debatmiddagen over waardenbotsingen in – onder andere – het onderwijs , haar visie op het vak Burgerschap. Deze debatten werden mede georganiseerd door Diversion, een bureau dat zich bezighoudt met maatschappelijke innovatie.

“Wat willen we in Nederland met burgerschapsonderwijs en hoe staat de vlag er wat dat betreft in Nederland bij?”

Ten Dam start met het bespreken van het laatste. Ze baseert zich daarbij op de laatste uitkomsten van het ICCS, International Civic and Citizenship Education Studie. Aan dit langlopende onderzoek, waaraan twee jaar geleden leerlingen uit 28 landen, waaronder 2800 Nederlandse 15- en 16-jarigen, hebben meegedaan blijkt, dat de Nederlandse leerling zich in de middengroep bevindt. Vergelijken we de Nederlandse resultaten met die van in cultuur, kennis en sociaaleconomische status vergelijkbare landen, dan doet Nederland het niet goed.

In de tweede klas van het vo ondersteunen de leerlingen in meerderheid democratische opvattingen; ook ondersteunen zij, wel in verschillende mate, instituties van de democratische rechtsstaat. De meeste leerlingen respecteren verschil van meningen; een meerderheid respecteert gelijke behandeling van mannen en vrouwen en van etnische minderheden. Het vertrouwen dat leerlingen hebben in de eigen vaardigheden nodig om actief mee te doen aan het maatschappelijke leven is bescheiden. Om zich adequaat te informeren gebruiken leerlingen tot op zekere hoogte de televisie, maar doen dat veel minder door gebruik te maken van krant of internet. De kennis over hoe de democratische samenleving in elkaar zit is gemiddeld. Er is wel sprake van een gedifferentieerd beeld: ongeveer een derde deel van de leerlingen weet er veel over – vooral havo- en vwo-leerlingen. De kennis van deze groep leerlingen is de afgelopen zes jaar ook vooruit gegaan. Een derde van de leerlingen behoort tot het “middenniveau” en een derde deel weet er eigenlijk heel weinig van. Dit betreft vooral leerlingen uit het vmbo. Terwijl in het algemeen de kennis van de hele onderzochte groep leerlingen vooruit is gegaan geldt dit niet voor die laatste (laagste) groep Nederlandse leerlingen. Relatief is hun kennis over burgerschapsonderwerpen dus achteruit gegaan.

Kijk je naar andere verschillen binnen de Nederlandse leerlingengroep dan zijn er nauwelijks opvattingsverschillen tussen jongens en meisjes; er zijn wel grote verschillen wanneer we kijken naar de kennis en opvattingen van kinderen van laag- of hoogopgeleide ouders. Dit laatste betekent dus ook dat de school hierin een taak heeft. Migratieachtergrondverschillen zijn er ook.

Opvallend is dat er van deze groep leerlingen met een migratieachtergrond er meer begrip is ten aanzien van gelijke behandeling van etnische groepen of van mannen en vrouwen, maar minder vertrouwen in maatschappelijke instituties, minder kennis ven burgerschap en ze geven aan ook minder snel te zullen gaan stemmen. Alarmerend vindt Geert ten Dam het dat de kennisachterstand op het gebied van burgerschap van Nederlandse jongeren ten opzichte van groepen uit andere landen achterop raakt.

Uit het onderzoek blijkt dat Nederlandse kinderen aangeven dat hun school weinig aan burgerschap doet. Bovendien geven schoolleiders, leraren en ouders aan dat leerlingen weinig gelegenheid krijgen voor inspraak. Overigens geven leerlingen aan daar weinig behoefte aan te hebben. Nederlandse leraren stellen dat ze weinig bekwaam zijn (en ook weinig middelen voorhanden hebben) wanneer het gaat om burgerschapsonderwijs. Het gaat dan niet om concrete onderwijsinhoud zoals verkiezingen of de grondwet, maar om zaken als kritische denkvaardigheden of verantwoord internetgebruik. Dan geven leerkrachten aan eigenlijk niet goed te weten hoe hiermee om te gaan.

Leerlingen en docenten weten dat een open pedagogisch klassenklimaat nodig is om ruimte te geven aan discussie, maar uit het ICCS-onderzoek blijkt dat daar in onze scholen veel te weinig sprake van is. Nederlandse leerlingen beoordelen de relaties tussen leerlingen en hun docenten ook negatiever dan leerlingen in vergelijkbare andere landen.

“Welke lessen kunnen we uit al deze gegevens nu trekken?

Gezien de gegevens van hetzelfde onderzoek uit 2009 kunnen we in ieder geval stellen: het komt niet vanzelf goed! De inspectie geeft ook al jaren aan dat het rommelen en kwakkelen is met burgerschapsonderwijs in Nederland. We weten natuurlijk allemaal dat sinds 2006 po, vo en mbo “iets” aan burgerschap moeten doen. In 2012 heeft onder andere de Onderwijsraad gezegd dat de wet wel iets duidelijker taal zou moeten spreken. In plaats van ‘iets’ liever ‘Leren functioneren in een democratische samenleving is een gemeenschappelijke opdracht is voor alle scholen’. Ongeacht visie of levensovertuiging die ze op school hebben. Geef scholen wel ruimte om daar dan zelf vorm en inhoud aan te geven. Dat kan bestaan uit wekelijks staand het Wilhelmus zingen, bezoek aan de 2e Kamer, maatschappelijke stages of lessen over conflictoplossing, het kan allemaal, maar het hoeft niet. Wat wel moet is inhoud geven aan democratie en aan de democratische rechtsstaat, want dat is wat burgers met elkaar verbindt. Redenen voor het ruimte geven voor eigen accenten: Laat de kennis over burgerschap samenstromen met de eigen pedagogische visie en levensovertuiging van de school en de behoefte van de leerlingen van de school. Je kan je burgerschapsonderwijs dan goed context gebonden vormgeven. Daarnaast is er niet één visie die weergeeft wat nou eigenlijk goed burgerschap is. In de Nederlandse samenleving bestaan allerlei invullingen van het begrip burgerschap. Geert ten Dam memoreert hierbij de woorden van professor Herman van Gunsteren (gedragswetenschappen en onderwijskunde) die al jaren geleden waarschuwde dat streven naar het ‘aanpassen aan de Nederlandse normen en waarden in het kader vangoed burgerschap’ de migrantenleerlingen en andere afwijkende leerlingen in ons land snel zal wegzetten als risicoburgers. Heel gevaarlijk! Een goede democratie moet het altijd hebben van eigenwijze burgers. Je moet het in een gezonde samenleving zonder gewelddadige conflicten samen kunnen doen. ‘Agree to disagree’. De buitenmaten van burgerschap liggen in een model van een diverse democratische samenleving waarbinnen heel veel mogelijkheden aanwezig zijn om verschillend over zaken te denken.

Als antwoord op een vraag hierover geeft Geert ten Dam aan dat in het primair onderwijs veel meer activiteiten rond burgerschap worden aangeroerd, vooral op het vlak van sociaal gedrag. Veel meer het ‘hoe ga je met elkaar om’ en veel minder de politieke invalshoek. Een grote groep scholen maakt bijvoorbeeld gebruik van het concept van ‘De Vreedzame School’, echt een stevige invalshoek voor burgerschapsvorming.

En voor wat betreft de invloed van de overheid op de inhoud van burgerschap is ten Dam helder: “Alsjeblieft niet! Laat de inhoud aan de scholen. De overheid behoort zich hier niet met de inhoud te bemoeien!”

De zaal mag reageren op de stelling: “Elke docent heeft de verantwoordelijkheid om democratische waarden actief uit te dragen in de klas, ook als het geen onderdeel is van de lesstof.” De grote meerderheid van de aanwezigen, vooral leraren, beoordeelt de stelling positief. Ook de wiskundeleraar moet in zijn lesuur ruimte geven aan ter sprake komende maatschappelijke onderwerpen. Enkele aanwezigen reageren met begrip voor de vo-leraar die ‘overvallen’ wordt door een discussie waar men zich minder/niet geschoold in acht. De verantwoordelijkheid wordt wel breed gedragen, maar een gevoelig onderwerp als bijvoorbeeld antisemitisme of homofobie direct ook in de klas bespreken, daar voelt niet iedereen zich capabel genoeg voor. Omdat de noodzaak in bijzondere situaties wel breed wordt ondersteund, wordt vanuit de zaal gepleit voor meer aandacht tijdens de opleiding voor het verbeteren van de gespreksvaardigheden van leraren, zodat zij ook in zulke moeilijke situaties toch het gesprek in de klas niet uit de weg gaan.

De volgende stelling: “Je moet als docent in de klas altijd je mening over seksuele diversiteit kunnen geven.” Hier geeft een kleine meerderheid aan het oneens mee te zijn. De eigen opvatting van de leraar kan/mag natuurlijk (altijd) afwijken van de mening van de leerlingen of collega’s. Er wordt opgemerkt dat ieder zijn/haar mening mag hebben, maar het gaat om wat jij (als school) wil uitdragen als geaccepteerd gedrag/mening. Ook is belangrijk waarom jij/de leerling iets vindt en dat wordt aangegeven wat het verschil is tussen meningen en feiten. Voor leerkrachten is het overigens nagenoeg onmogelijk om hun mening niet met hun leerlingen te delen. Wel werd opgemerkt dat leerlingen in het basisonderwijs in veel maatschappelijk conflicterende situaties nog moeilijk onderscheid kunnen maken tussen feit en mening. Terughoudendheid dus.

diversion.nl

debalie.nl

Gerard Wegman

 

  1. Peter te Riele

    Het is voor mij nog altijd erg moeilijk om onderscheid te maken tussen feit en fictie Laat staan voor jongeren. Ook ergens niet voor kiezen kan een keuze zijn.
    Ons onderwijscurriculum is een subjectieve keuze, de lesvoorbereiding van de docent is subjectief en ook het systeem kent verschillende verborgen agenda’s en er is sprake van systematische sturing en beïnvloeding.
    Persoonlijk vind ik democratische besluitvorming helemaal niet fijn, sociocratische besluitvorming levert veel meer op.

    • Je zou sociocratie een geëvolueerde democratie kunnen noemen, welke in de praktijk van alle dag nú al goed uit de verf zou kunnen komen binnen wat kleinere organisaties, zoals bijvoorbeeld scholen. Als dit inderdaad een kans krijgt, kan na de nodige ervaring ermee opgedaan te hebben, dit verder uitgebreid worden, tot en met een landelijke regering toe. Zou mooi zijn. Eindelijk geen competitie meer, maar coöperatie.

Geef een reactie

− 5 = 2

Translate »