Misschien gaan de kleine schoolbesturen gewoon efficienter met hun geld om. Inspectie maakt volgens Hans Duijvesteijn, expert onderwijsbekostinging, de klassieke fout: correlatie is nog geen oorzakelijk verband.
In een weblog van 21 mei 2019 heeft de Inspectie van het onderwijs een bijdrage geleverd aan de discussie over de vraag of grotere besturen ondoelmatiger werken als gevolg van hogere overheadkosten. De Inspectie kiest een andere invalshoek dan gebruikelijk, kijkt niet naar de resultatenrekening, maar naar de balans van onderwijsinstellingen in het PO. Men stelt vast dat schoolbesturen met één school, de zogenaamde eenpitters, naar verhouding meer eigen vermogen hebben dan schoolbesturen waaronder 10 tot 20 scholen vallen. De Inspectie verklaart dit door te wijzen op de veronderstelde grotere risico’s die kleinere schoolbesturen lopen. We horen wel vaker dat de (te) grote vermogens van schoolbesturen verklaard worden door te wijzen op de risico’s die schoolbesturen lopen door onder andere krimpende leerlingaantallen, de onbetrouwbaarheid van de overheid en andere calamiteiten. Er is echter nog nooit aangetoond dat er een oorzakelijk verband is tussen de risico’s die schoolbesturen lopen en de omvang van hun reserves. Hier maakt de Inspectie een klassieke fout uit de statistiek. Er bestaat wel een correlatie tussen risico en omvang van de reserves, maar dat is daarmee niet per definitie een oorzakelijk verband.
Misschien zijn de kleinere schoolbesturen wel efficienter dan de grote besturen
Waarmee zouden de relatief grotere reserves van kleine schoolbesturen wel verklaard kunnen worden? Waar komen de reserves in het onderwijs eigenlijk vandaan? We moeten hier onderscheid maken in private en publieke reserves. Private reserves ontstaan door donaties en het niet uitgeven van bijvoorbeeld ouderbijdragen. Dit is maar een klein deel van de reserves. Het grootste deel van de reserves wordt gevormd door het deel van de overheidsbekostiging dat in een jaar niet wordt uitgegeven. De “winst” van een boekjaar moet namelijk aan de reserves worden toegevoegd. Daardoor groeien die reserves jaar op jaar met 3 tot 4 %. De enige manier om de reserves te laten afnemen is door een aantal jaren achtereen verlies te maken. Dat is iets wat schoolbesturen niet graag doen.
Nu blijkt dat kleine schoolbesturen relatief meer reserves hebben dan grote, dan moet het ook wel zo zijn dat kleine schoolbesturen de afgelopen jaren meer winst hebben geboekt dan grote schoolbesturen. Dat blijkt ook het geval: in 2016 hadden kleine schoolbesturen gemiddeld een rendement van 1,5% terwijl de grote schoolbesturen in de categorie BO5 het met 0,5% rendement moesten doen.
Kleine schoolbesturen blijken dus efficienter met de beschikbare middelen om te gaan. Zouden grote schoolbesturen dan toch bureaucratischer en met meer overhead werken dan nodig is?
Hans Duijvestijn is econometrist en onderzoeker Onderwijsbekostiging. Hij werkte o.a. als docent Bedrijfskunde. De laatste vijf jaar doet hij onderzoek naar de effecten van de bekostigingssystematiek in het onderwijs. Hij werkte ook mee aan het televisieprogramma De slag om Nederland van de VPRO. Daarin bekritiseerde hij de geldverkwisting in het mbo en verder publiceerde hij onder het motto: Geld voor stenen in plaats van onderwijs.
Geef een reactie