MBO, Praktijk, ROC, VMBO

Theorie en praktijk. Worstelen met de combinatie

Meester en leerling

Rineke van Daalen

Het Nederlandse onderwijsstelsel maakt een kunstmatig maar strikt onderscheid tussen theoretisch onderwijs en praktisch onderwijs, of om het anders te zeggen: tussen algemeen vormend en beroepsgericht onderwijs. Dat onderscheid manifesteert zich niet alleen in de opbouw van het onderwijs, het komt ook tot uitdrukking in een grote afstand tussen binnen en buiten school, zeker in de theoretisch gerichte opleidingen. Een van de problemen daarvan is dat het voor jonge mensen heel moeilijk is om zich de wereld buiten school voor te stellen en te kiezen voor een opleiding en een beroep. 

            Het onderscheid tussen theoriegericht en praktijkgericht onderwijs heeft een lange geschiedenis. Het gaat terug naar het begin van het voortgezet onderwijs aan het eind van de negentiende eeuw, en sindsdien klinkt er een steeds terugkerend refrein: hoe het onderscheid af te zwakken, hoe verschillende menselijke vermogens met elkaar te verbinden? Er zijn veel voorbeelden, maar een is het advies van de Sociaal Economische Raad, Handmade in Holland  uit 2013. Daarin breekt de Raad een lans voor een economie waarvan zowel de ambachtseconomie als de kenniseconomie deel uitmaken. Bij ambachtelijkheid moet je dan denken aan vakkundigheid, handmatigheid en geschoold maakwerk, en dat wordt aangeleerd in de praktijk. Leerlingen krijgen in het huidige cognitief ingestelde onderwijs onvoldoende gelegenheid om te ontdekken waar hun talenten liggen. Er zijn instrumenten en methodes nodig die ook de praktische kennis en vaardigheden van leerlingen kunnen evalueren, liefst al op de basisschool – aldus de SER. 

            Het vierde kabinet Rutte heeft hierop doorgeborduurd door te pleiten voor een betere integratie van praktische vaardigheden in het algemeen vormende voortgezet onderwijs. Demissionair minister Paul streeft ernaar om op den duur op alle schooltypen van vmbo tot vwo ook praktische vaardigheden aan te bieden. Deze vaardigheden zouden meetbaar en toetsbaar moeten zijn, zodat ze kunnen meetellen bij het kiezen van een vervolgopleiding. (Zie o.a. persbericht 7 juni 2024). 

            Wat in de documenten van het ministerie van OC &W opvalt is dat aan ‘praktisch’ verschillende betekenissen wordt gegeven, en dat het voor heel verschillende doelen wordt ingezet. Maar één betekenis springt er uit. ‘Praktisch’ wordt geassocieerd met ‘ervaringen’, met realistisch onderwijs dat op de alledaagse werkelijkheid is toegesneden. Dat soort onderwijs zou kinderen beter motiveren, zou het gemakkelijker maken om hun sterke kanten te ontdekken en een vervolgopleiding te kiezen, en het zou ze ook nog eens beter toerusten voor de arbeidsmarkt. ‘Het mag niet langer van je schoolloopbaan afhangen of je met praktische onderwijs in aanraking komt.’ Sinds een paar jaar vinden er pilots plaats, en vanaf het schooljaar 2024-2025 kunnen vmbo-scholen voor de gemengde leerweg en de theoretische leerweg praktijkgerichte programma’s invoeren.

            Om te bekijken wat die nieuwe programma’s in de praktijk betekenen heb ik met Valerie Sordam gesproken, docent Zorg en Welzijn aan het Zuiderlicht College, een vmbo-school (basis, kader, gl, tl) in de Amsterdamse Pijp. Het Zuiderlicht heeft zich al vroeg als pilot aangemeld. Het team is om verschillende redenen enthousiast over het nieuwe programma. Het geeft de leerlingen meer autonomie, het daagt hen meer uit, het biedt hen mogelijkheden om niet in de boeken te blijven hangen maar ook buiten de school te kijken, en het geeft ze de gelegenheid om een reeks vaardigheden te trainen – e-mailen, opbellen, gesprekken voeren met volwassenen, samenwerken. Kinderen gaan door dat alles ‘betekenisvoller’ leren, er wordt meer van hen verwacht, ze leren kritisch na te denken, hun creativiteit wordt aangesproken.

            Het praktijkprogramma draait inmiddels vier jaar, in de theoretische leerweg van het vmbo. De school had al ervaring met de praktijk in het onderwijs aan basis- en kader-leerlingen, en die ervaringen gebruikten ze bij het ontwerpen van praktijk-elementen in het onderwijs aan leerlingen die de theoretische leerweg volgden, de vroegere mavo. In het begin was het zoeken hoe je de opdrachten zo moest formuleren, dat deze aan hun bedoelingen beantwoorden en dat ze voor leerlingen te doen zijn.

            Voorbeelden kunnen het best illustreren hoe de veranderingen in het onderwijs eruitzien. Leerlingen krijgen opdrachten van een opdrachtgever, met wie ze eerst een oriënterend gesprek voeren. In samenspraak met de opdrachtgever maken ze een plan, en ze sluiten het project af met een presentatie. Een basisschool wilde bijvoorbeeld een spel hebben dat kinderen zou leren hoe ze gezond konden leven. De leerlingen van het Zuiderlicht moesten die opdracht dan van a tot z zelf uitvoeren: ze moesten op zoek gaan naar goede literatuur en informatie, ze moesten de doelgroep afbakenen, en hun spel zo ontwerpen dat het geschikt was voor die groep. Een ander voorbeeld is afkomstig van Gassan Diamonds die de leerlingen opdroeg om promotiemateriaal te maken dat toekomstige studenten zou aantrekken. De leerlingen van het Zuiderlicht mochten zelf twee dagen in het bedrijf rondkijken. Een andere opdracht was het koken en presenteren van een maaltijd voor oudere mensen, en ook daarvoor moesten de leerlingen alles zelf organiseren en vormgeven. Sommige opdrachten leken me een hele opgave, maar Valerie zegt daarover: ‘Ze zijn creatiever dan wij denken’.

            Het ontwerpen van het nieuwe onderwijsprogramma kost de docenten van Zuiderlicht veel tijd. Ze hebben zelf een theorieboek samengesteld, ze maken podcasts, ze moeten met andere instellingen en opdrachtgevers contact leggen en onderhouden. Soms zijn dat bedrijven waarmee ze ook al in stages van de basis- en de kaderopleiding te maken hebben gehad, soms komen opdrachten via ouders van leerlingen binnen. Het kost de docenten veel tijd om continuïteit te creëren. Opdrachtgevers werken het ene jaar wel mee en het volgende jaar past het programma niet in hun bedrijvigheid. 

            Valerie vindt dat de pilotscholen veel aan elkaar hebben. Ze konden alleen pilot worden op voorwaarde dat ze bij elkaar op bezoek zouden gaan en dat ze materiaal zouden uitwisselen. Met dat doel is er een platform ontworpen.

Het is een interessant experiment waarin verschillende elementen van eerdere experimenten herkenbaar zijn. Ik moest denken aan het projectonderwijs, op basisscholen en scholen van voortgezet onderwijs. Ik moest ook denken aan het probleemgestuurde onderwijs aan de Universiteit van Maastricht. De achterliggende ideeën zijn dezelfde. Actief leren staat centraal, en het idee dat kennis het best kan worden verworven met realistische opdrachten, in reële praktijksituaties, in ‘de echte wereld’. 

Rineke van Daalen is socioloog en werkte aan de Universiteit van Amsterdam

Geef een reactie

9 + 1 =

Translate »