Didactiek, KomenskyPost info, Onderzoek

Meerderheid leerlingen leest liever van papier

Men verwacht wellicht dat leerlingen het liefst hun smartphone of iPad gebruiken om huiswerk te maken of teksten te lezen, toch blijkt de praktijk anders. Uit onderzoek van Frank Huysmans, bijzonder hoogleraar bibliotheekwetenschap aan de Universiteit van Amsterdam, blijkt dat meer dan de helft van de ondervraagde leerlingen voor het lezen en maken van huiswerk de voorkeur geeft aan een papieren versie. Alleen voor scholieren en studenten in het middelbaar en hoger onderwijs ligt het percentage onder de 50%. De voorkeur voor het lezen van het scherm is overal in de minderheid. Het hoger onderwijs scoort het hoogste met een op de vier studenten die er de voorkeur aan geeft van het scherm te lezen tegen een op de tien leerlingen in het basisonderwijs; de rest zit daar tussenin. Als het om het maken van huiswerk gaat schommelt het gemiddelde rond fiftyfifty, uitgezonderd het hoger onderwijs waar een kleine meerderheid van de studenten de voorkeur geeft aan het digitaal werken aan hun “huiswerkopdrachten”. Voor een klein deel der ondervraagden maakt het niet zoveel uit. Het wordt duidelijk waarom de educatieve uitgevers zich minder druk maken over hun toekomst. Het folio-product lijkt vooralsnog niet te verdwijnen. Dat betekent niet dat digitale media onbelangrijk zouden zijn. Veruit een stevige meerderheid gebruikt internet om informatie te zoeken. Deze uitkomsten zijn afgelopen week bekend gemaakt op een onderzoeksconferentie van Kennisnet en het Nationaal Regieorgaan onderwijsonderzoek (NR0).

Digitale vaardigheden, zoals beschreven door de SLO, vormden ook een belangrijk onderwerp op de conferentie. Uit meta-onderzoek van Saskia Brand-Gruwel, hoogleraar aan de Open Universiteit, naar de opbrengsten van programmeerlessen, bleek dat het aantal internationale onderzoeken relatief gering is (enkele tientallen). De conclusie dat leerlingen die hebben leren programmeren een positief effect heeft op probleemoplossende vaardigheden van leerlingen klinkt wat gratuit. Toch pleit zij ervoor werk te maken van programmeeronderwijs: “Het onderzoek laat zien dat leerlingen gemotiveerd zijn. En dat het een positief effect heeft op de 21e eeuwse vaardigheden en het probleemoplossend vermogen van kinderen en jong volwassenen”. Spelling hoort kennelijk niet tot de 21e eeuwse vaardigheden, want mevrouw Brand-Gruwel, ooit begonnen als leraar basisonderwijs, schreef programmeren in haar powerpoint consequent als ‘programeren’. De noties die zij hanteerde waren wel erg algemeen van aard. “Ga er mee aan de slag” is haar conclusie.

“Excessieve gebruikers van sociale media doen het minder op school”
Het relatief grote onderzoek van Regina van den Eijnden, Universiteit Utrecht, is nog gaande. Toch deelde zij haar voorlopige resultaten met de zaal. In drie jaar tijd groeide haar groep van respondenten van 700 naar 2750 leerlingen. Het gaat om jongeren in de leeftijd van 12-14 jaar. Ook hun scholen waren bereid mee te werken en onder andere de schoolresultaten van leerlingen vrij te geven. Wat opvalt is dat ouders kinderen weinig beperkingen opleggen als het gaat om hun smartphone-gebruik. Uit haar onderzoek blijkt dat leerlingen die hun mobieltje heel vaak gebruiken een gemiddeld schoolcijfer hebben dat 1/3 punt lager (6,53) ligt dan van de dan dat van leerlingen die hun smartphone weinig gebruiken (6,87). Overigens lijken ouders vrij laconiek met het smartphonegebruik van hun kinderen om te gaan. Meer dan de helft van de jongeren mag, als ze gaan slapen, hun smartphone op schooldagen gewoon meenemen naar bed.
De voorlopige conclusie van van den Eijnden is dat intensief gebruik van sociale media (whatsapp, twitter, instagram, etc.) inderdaad een negatieve invloed heeft op de schoolprestaties van leerlingen in het VO. Toestaan dat kinderen hun smartphone mee naar bed nemen lijkt volgens haar een risicofactor te zijn. Nog belangrijke onderzoeksvragen zijn: welke mechanismen spelen hier een rol en wie vormen de risicogroepen.

“Grenzen formatieve en summatieve toetsen vervagen”
Anton Béguin, wetenschappelijk directeur Cito, en Theo Eggen, ook Cito en hoogleraar aan de Universiteit Twente, gaven een interessante presentatie over toetsen. Met name het deel waarin systematisch duidelijk werd gemaakt welke algoritmen er achter een adaptieve toets zitten was zeer verhelderend. Het droeg in ieder geval bij aan inzicht in wat adaptief toetsen, zoals bij een uitstekend programma als Rekentuin, inhoudt. Het concept adaptief vormt een van de meest misbruikte termen in de marketing van onderwijsprogrammatuur. Enig verdieping van kennis kan de kritische blik verruimen. Béguin en Eggen benadrukten het belang van de vraag die vooraf dient te gaan aan een toets, namelijk de vraag, waarom wil ik toetsen? Met welk doel en wat wil ik weten? Daarbij werd, in een vrij abstract betoog, de naar hun mening vervagende grens tussen de summatieve en formatieve toets aan de orde gesteld.

Het is onmogelijk hier alle vijfentwintig presentaties weer te geven. De directe bruikbaarheid voor de school verschilde nogal. Er kwamen oorspronkelijke, nieuwe en meta-onderzoeken aan de orde. Sommige onderzoeken leidden tot tips voor docenten die bijvoorbeeld zelf video’s willen maken. Instructies laten zien vanuit een ik-perspectief (als of de kijker zelf bezig is) werken beter dan die gemaakt vanuit kijkerperspectief. Een presentator is niet noodzakelijk en ook man-vrouw maakt niet uit. Opmerkelijk was echter wel het effect van de leeftijd van een jongere of oudere docent. Aan de uitleg van een oudere docent wordt meer geloofwaardigheid toegekend.

Zoals inmiddels traditie is werden ook de resultaten van de Vier in Balans monitor bekend gemaakt. De indruk dat de invoering van ICT zich gestaag voortzet lijkt gerechtvaardigd. Er is nog steeds sprake van een kopgroep, een peloton en een staartgroep. Alleen zijn de activiteiten van deze groepen aan het veranderen. Een ander vast terugkerend element op deze KennisNetconferentie is het grote optimisme van het Nederlandse schoolmanagement dat men ook al tien jaar geleden kon zien: in de komende twee jaren verwacht men een grote toename van het ICT-gebruik. We lezen niets over professionalisering of nascholing en opleiding (al jaren een heikel punt) in de monitor. KomenskyPost komt binnenkort met een vergelijking over een periode van ongeveer 15 jaar en de vraag wat er werkelijk is veranderd.
Hierbij de belangrijkste conclusies van de monitor (al is mij niet altijd duidelijk hoe deze uit de gegevens zijn gedestilleerd):
• Gebruik van ict in het onderwijs blijft toenemen. Dit komt tot uitdrukking in veelvuldig en gevarieerd gebruik van ict-toepassingen.
• Ervaringen van leraren wijzen op samenhang tussen meer gebruik van ict-toepassingen en hogere opbrengsten voor onderwijs.
• Leraren verschillen onderling sterk in gebruik van ict.
• Schoolleiders en bestuurders streven naar forse verdere toename van ict-toepassingen in het onderwijs.
• Diversiteit aan digitale hulpmiddelen neemt toe. Deze hulpmiddelen vragen beschikbaarheid van voldoende stroomvoorzieningen.
• Leerlingen met hoger opgeleide ouders ontvangen thuis de meeste ondersteuning bij het verstandig omgaan met ict-toepassingen voor schoolwerk en daarbuiten.
Met name het genoemde punt van de toenemende ongelijkheid kwam bij verschillende presentaties aan de orde en is een serieus zorgpunt.

Uit de tot in de nok gevulde zaal van de Flint in Amersfoort (700 onderwijsmensen waarvan ongeveer de helft leraar) kan men afleiden dat er veel belangstelling bestaat voor deze (uitverkochte) bijeenkomst. Jammer voor hen die wel wilden maar niet konden. Voor een ICT-georiënteerde organisatie als Kennisnet moet het toch mogelijk zijn de presentaties volgend jaar live via internet ‘uit te zenden’ en ook videoclips van de presentaties via internet beschikbaar te stellen.

Jan Lepeltak

Geef een reactie

51 − 46 =

Translate »