Maak Onderwijs (MO) of Making Education is de laatste jaren aan een sterke opmars in het Nederlandse onderwijs begonnen. De onderwijsmakers zijn praktische, enthousiaste mensen die vooral graag met hun enthousiaste leerlingen aan de gang gaan. Je zult ze daarom misschien minder zien polderen in de vele overleggremia die ons onderwijsland rijk is, waardoor hun curriculumideeën wat dreigen onder te sneeuwen.
Dat MO leeft bleek afgelopen week toen op een warme vrijdagnamiddag leraren van Groningen tot Heerlen in de Haagse scholengemeenschap Populier bijeenkwamen om ideeën en projecten uit te wisselen onder de bezielende leiding van de Nederlandse pioniers Arjan van der Meij en Per-Ivar Kloen, beiden leraar op de Populier. De bijeenkomst was mogelijk gemaakt door de Lucas Academie, een onderdeel van de Lucasstichting, een groot Haags interconfessioneel schoolbestuur. Zo’n 70 personen, waarvan iets meer vrouwen dan mannen, waren aanwezig op deze vrijdagmiddag.
Martine van der Sandt en Wietske de Man, beiden verbonden aan de Alan Turingschool in Amsterdam, gaven een praktisch overzicht van de wijze waarop in hun basisschool MO een plaats heeft gekregen. De Alan Turingschool geeft modern no-nonsense onderwijs. Het kent vier onderwijspijlers: 1. Het verwerven van de basisvaardigheden rekenen, lezen en schrijven; 2. Maakonderwijs; 3. Wereldburgerschap, bijdragen aan het vormen van kritische, zelfstandige wereldburgers; 4. Een gezonde school. Er wordt in cycli van drie jaren thematisch onderwijs verzorgd dat de kerndoelen dekt, te beginnen bij groep 1. De bereikte leerresultaten worden per cyclus precies vastgelegd. Bij de producten van MO wordt nauwgezet vastgelegd welke kennis de leerling heeft opgedaan en hoe dit in het eindproduct wordt getoond. Elk maakproject begint met efficiënte directe instructie (EDI). Geen zelfontdekkende experimenten of het zoeken van constructivistische contexten. Uiteindelijk wil men komen tot enthousiaste, kritische leerlingen en probleemoplossers in plaats van passieve consumenten. Daarbij wordt ook nadrukkelijk een verband gelegd met goede moderne kunst. Het bepalen wat wel of geen goede moderne kunst is lijkt geen sinecure. Via co-coaching en speciaal gemaakte maakonderwijskaarten wordt successievelijk elke leerkracht ook opgeleid tot ‘Maakonderwijzer’.
10-vragen over maakonderwijs gesteld aan Arjan van der Meij en Per-Ivar Kloen (foto’s J.Lepeltak)
Verdient Maak Onderwijs (MO) een plek in het curriculum van het initiële onderwijs en zo ja waarom?
Volmondig ja! Maken is het Zwitserse zakmes van het onderwijs. Je kunt het als doel op zichzelf gebruiken, zoals techniek-onderwijs, maar ook didactisch om kennis toe te passen. Dat laatste doen we maar weinig in het onderwijs en regelmatig op dezelfde manier. Maak een poster, een verslag of soms een maquette. Vaak gaat het niet verder dan dat. Terwijl je door de mogelijkheden die MO biedt veel meer kunt doen. Maak een schroef van Archimedes, bouw een werkende plantenkas: het kan allemaal. Door de vaardigheden van leerlingen te vergroten met MO kunnen ze kennis toepassen, hun eigen ideeën leren uiten en delen met de wereld en daarmee ook hun stem vinden. Daarom verdient het een plek in het curriculum.
Komt MO voldoende aan bod in de laatste versie van de curriculum.nu voorstellen?
De producten van curriculum.nu zijn volgens ons nog te algemeen om hier met een volmondig “ja” op te kunnen antwoorden. De keuze om samenhang een prominentere plek te geven biedt mooie kansen voor ons Zwitserse zakmes. Klap het open, bedenk maakopdrachten waarbij kennis uit verschillende vakgebieden in de eisen verwerkt is. Als de uitkomst van deze curriculm.nu-sessies is dat er ook in tijd wat ruimte komt om je kennis te verwerken in bijvoorbeeld maakopdrachten, dan zou dat mooi zijn.
Is het voldoende duidelijk wat onder MO wordt verstaan (definitie?)
Maken is van iedereen en omdat je het op zoveel verschillende manier kunt gebruiken, zorgt dat ook voor vele verschillende definities. Ik geef je de onze, maar dat is absoluut niet dé definitie. Bij maakonderwijs maak je een product wat kan werken.
Moet je als leraar speciaal geschoold zijn om MO te verzorgen?
Ja. Maakonderwijs heeft zijn eigen didactiek, vaardigheden en kennis. Daarin moet je je verdiepen. Gelukkig is de maakbeweging heel erg open van structuur. Kennis en ervaring worden gedeeld en men helpt elkaar. Je kunt dus vrij gemakkelijk zelf hieraan werken of iemand vinden die het je kan leren. Wij leren bijvoorbeeld van onze kunstcollega’s. Begin gewoon met iets wat je al goed kan en werk daaruit verder. Het hoeft niet groots en met dure machines.
Vanaf welke leeftijd/groep kun je aan MO beginnen op je school?
Maken is zo fundamenteel mensen-eigen, dus men kan er niet vroeg genoeg mee beginnen. Misschien is het beter om te zeggen: “Sta het niet in de weg: kinderen beginnen er sowieso aan.”
Hoe zien jullie de relatie met computationeel denken, coding en programmeren?
Maken is ook een prachtig en krachtig middel om te leren programmeren. Als je iets wil maken, iets wil maken dat werkt, zal je soms een programmeertaal moeten leren. En als je dat dan eenmaal kunt, kun je dat op heel veel vlakken gebruiken, ook als je kunst maakt.
Wat is de onderwijsfilosofie of pedagogisch-didactische gedachte achter MO?
We zijn geen grote experts op dit gebied, maar leren met je handen, fysiek leren, kent een lange geschiedenis en veel mensen hebben hier dikke boeken over geschreven. Er zijn wel wat moderne accenten bij te plaatsen. Digitaal fabriceren, dus ontwerpen op de computer en het daarna fysiek produceren met bijvoorbeeld een lasersnijder of een 3D-printer kan een enorm vliegwiel zijn voor het leren. Doordat de afstand (en tijd) tussen een idee en een product zo kort is geworden, kan je makkelijk verbeteringen/aanpassingen maken. Dit kan vaak al binnen een regulier lesuur. Zo werkt leren ook: idee, doen, reflecteren, nieuw idee, weer doen… et cetera.
Het fysieke product dat de leerlingen daarna in handen hebben is dan in feite een gestold leerproces waar de leerlingen vaak ook heel trots op zijn. Wanneer je dan ook nog kerndoelen hierin kunt vervlechten, heb je dus een heel krachtige motor voor het leren.
Hoe doet Nederland het internationaal gezien als het om MO gaat?
Heel goed! Er wordt vaak naar de Amerikanen gekeken, maar dat is onterecht. Ze lopen in de ontwikkeling echt niet voor op Nederland, zoals veel mensen denken. Daarnaast staat het daar vaak helemaal los van het curriculum. En dan is het dus geen onderwijs. Die fout zie je wel vaker gemaakt worden. Onze opdracht is echt een behoorlijk lastige: Maken goed in het curriculum krijgen.
We kunnen hiervoor wellicht beter kijken naar de Denen. Die kiezen er echt voor om het maken in het curriculum te plaatsen. We hopen dan ook dat er een echte Europese Maakonderwijs-beweging op gang kan komen. De eerste contacten zijn al gelegd.
Hoe staat het met de diversiteit binnen MO (jongens en meisjes)?
We hebben bij ons op school een team waar ongeveer net zoveel mannen als vrouwen deel vanuit maken. Vroeger dachten we nog wel eens in raketten voor jongens en naaimachines en sierraden maken voor meisjes (foei!). De leerlingen van nu lijken zich echter niet zo te storen aan jongens- of meisjesdingen: het is cool of niet. Je vindt bij ons net zo goed jongens driftig bezig met een naaimachine als meiden die stoere raketten bouwen. Ook in de aantallen zien we dit steeds meer terug. Het helpt ook dat de mondiale maakbeweging ook helden kent als Limor Fried van Adafruit en onze eigen Anouk Wipprecht: boegbeelden van de maakbeweging. Je zag ook dat er ongeveer net zoveel mannen als vrouwen waren bij onze Makers-meetup.
De etnische diversiteit is nog wel een punt van aandacht. De maakbeweging lijkt niet bijzonder inclusief te zijn en dat is spijtig. Ook in het maakonderwijs kan het beter maar hier ligt waarschijnlijk wel de sleutel voor de oplossing. Dit heeft onze uitdrukkelijke aandacht.
MO wordt in verband gebracht met constructionisme en vervolgens weer met constructivisme. Door een groep wetenschappers, zoals bijvoorbeeld Kirschner, staat dat in een slecht daglicht. Tegenwoordig ligt de nadruk op effectieve directe instructie (EDI). Hoe zien jullie dat in relatie tot MO?
Wat een goede vraag! Er zit weinig afstand tussen wat Kirschner bepleit en hoe wij ons onderwijs inrichten. Kennis aanbrengen door leerlingen zelf kennis te laten ontdekken is op z’n minst bijzonder inefficiënt. De grondstof ‘tijd’ is echt belangrijk in het onderwijs, dat zal niemand ontkennen. Daarmee moet je echter niet meteen de ideeën uit het constructivisme van Seymour Papert helemaal afschrijven. Dat gaat naar ons idee helemaal niet over het primair aanbrengen van kennis, maar juist over het toepassen van die kennis. Je kunt als school dus prima EDI gebruiken en daarna aan maakonderwijs doen om die kennis toe te passen: ze liggen in elkaars verlengde. De artikelen en boeken van Papert zijn een mooie bron om dit goed te doen.
Zo is er echt een andere houding van de docent nodig tijdens de fase van het toepassen. “Less us, more them” van Gary Stager is dan bijvoorbeeld een uitstekend advies. Of het idee van Papert om leerlingen een “Public Entity” te laten maken, een met een grotere gemeenschap deelbaar product; dat werkt enorm goed om het werk van leerlingen serieus te nemen. Daarbij moet je als docent natuurlijk erg je best doen voor een stevige inhoud. Er is sowieso weinig te vinden over wat er gebeurt tussen de beginnersfase en de expertfase in. Maakonderwijs kan daarin kansen bieden. Het gaat Kirschner zowel als Papert om het leren van mensen. En uiteindelijk maakt de docent het onderwijs in de klas. Dus: lees alles en pas toe wat relevant is voor jouw leerlingen, voor jouw onderwijs.
Jan Lepeltak
Geef een reactie