In Vlaanderen zitten directies zelden of nooit apart, meldt Johan De Wilde ons desgevraagd. Wat hem eens opviel was dat de directie van een grote scholengemeenschap (een groep van scholen met één coördinerend directeur en een beperkt aantal centrale diensten) niet op een van de scholen ‘inwonend’ was. In alle andere gevallen die hij kent zetelt de coördinerend directeur met een of enkele parttime medewerkers in een van de schoollocaties van de groep. “Vermits heel wat coördinerende directies halftijds werken, hebben ze ook nog een andere taak op een van de scholen. Dit zit dus eigenlijk wel goed bij ons”, stelt hij terecht.
Het boek Statusangst (2004) door Alain De Boton, motiveerde Johan De Wilde tot het schrijven van onderstaand artikel.
Johan De Wilde
Onlangs begon ik voor dag en dauw met een kop koffie in een piepkleine leraarskamer aan een stagebezoek. De kleine ruimte tussen de koffiezet, de kopieermachine en een klein bureeltje vulde zich met collega’s op krukjes. De directeur had oor voor de telefoon en oog voor haar team. De onvoorziene afwezigheid van een collega werd in een mum van tijd met een paar vriendelijke blikken en woorden collectief opgevangen. Ik stond erbij en ik keek er bewonderend naar.
De gelijkenis met een ander schoolbezoek, pakweg tien jaar geleden, was treffend. Tijdens verbouwingen van zijn school installeerde de directeur zich achter een geïmproviseerde wand in het laatste stuk van een gang. Ook voor hem was het vanzelfsprekend dat een paar vierkante meter extra leslokaal voor de kinderen voorging op zijn comfort.
Functionaliteit
Deze twee noodkantoren zijn uitzonderingen. Veel directies hebben een eigen ruimte, een paar goede stoelen om mensen te ontvangen en soms een tafel om met collega’s in alle rust iets door te praten. Dat lijkt me in de eerste plaats functioneel. Mensen die de meeste uren op school doorbrengen, verdienen een goede werkplek die niet alleen centraal gelegen maar ook rustig en aangenaam is. Wat daglicht en zicht op de speelplaats, een bloem en wat gras dat nog groen is… of iets anders dat niet aan tralies of een blinde muur doet denken, horen erbij.
Contrast
Vooral het verschil met sommige directiekantoren buiten het leerplichtonderwijs maakt dat deze restruimtes me bijblijven. Grote, lichte en luxueuze kantoren zijn ongetwijfeld comfortabeler dan een bezemkast met een tl-lamp. De vraag is echter of de instelling die zijn leidinggevende in een vijfsterrenkantoor laat werken zijn middelen het best inzet. Als er ruimte en geld te over zijn, stoort het niet dat de directie een droomplek heeft. Als de kinderen of de collega’s er de pineut van zijn, ligt dat anders. Misschien – en gelukkig – is dat voor iedereen in het onderwijs zo vanzelfsprekend, zodat we zelden over de vloer komen bij directies die ruimte claimen die beter aan leerlingen en leerkrachten gegeven zou worden. Dat moreel kompas werkt niet overal zo. Ik herinner me nog levendig een kantoor in de VS, waar de ruimste en lichtste hoekkantoren voor de hoogste leidinggevenden waren. Tussen hen in huisden anderen die een trapje lager in de hiërarchie stonden, maar ook a room with a view hadden. Dat kon niet kon gezegd worden van de collega’s met een kantoor dat aanleunde bij de kern van het gebouw, maar ook zij stonden in de veruitwendiging van de pikorde boven de werknemers in de benepen cubicles zonder de minste privacy tussen de kern en de fraaie buitenrand.
Status
Op welke verdieping iemand werkt en of er een kleuterkrabbel of kunst met de grote K aan de muur hangt, het zijn nog duidelijkere clous voor het punt waar comfort overgaat in status. De collega’s in de cubicles aanvaardden dat ze minder verdienden dan de rest. Waar ze het moeilijker mee hadden, was dat de verdeling van de werkruimte overduidelijk niet functioneel was. De bezetters van de aantrekkelijkste kantoren waren het meest op reis waardoor die ruimte structureel onderbenut bleef, terwijl zij de werkplekken die in het kunstlicht baadden tijdens de kantooruren quasi permanent bezetten. Status bepaalde waar je bureaustoel stond.
Ik denk niet dat ik het een leidinggevende ooit publiek heb horen proberen rechtvaardigen. Maar uit privégesprekken over deze en andere markante ongeschreven regels herinner ik me dat twee elementen steevast terugkeerden, wat nog niet betekende dat de vertolker ervan er ook geloof aan hechtte. Het eerste is dat je als werkgever een mooi kantoor moet kunnen aanbieden, als je talent wil aantrekken. Het klinkt als een redelijk argument, maar als je er op doordenkt, is het weinig geloofwaardig. Sollicitanten vragen niet of ze hun toekomstig kantoor mogen zien, alvorens ze een contract tekenen. Wie het hanteert, rechtvaardigt er impliceert vooral zijn eigen knappe werkplek mee en geeft zijn gehoor tegelijk mee dat hij ook zelf heel getalenteerd is.
Het tweede argument roept net zo goed vragen op. De plek waar een leidinggevende werkt, moet een zekere klasse uitstralen. Hij of zij moet immers “mensen kunnen ontvangen”. Je nodigt geen gast uit in een kale cel. Als je dat wel zou doen, druk je misprijzen uit, terwijl je de ander welkom wil heten en achten. Ook hier keert de gebruiker van het argument het voordeel om. Hij verdonkeremaant het zekere eigen profijt en stelt een onzeker nobel motief voor een ander in de plaats. Voelen we ons meer gerespecteerd als we ontvangen worden in een chique ruimte? Wanneer kantelt sober in respectloos of wanneer kantelt deftig in intimiderend? Of moeten we de vraag anders stellen: wie voelt zich gerespecteerd of genegeerd in een paleis? Wie eert de host die zich uit eigen beweging in een bescheiden hoekje wurmt in het belang van de gemeenschap?
Ook dat laatste kan natuurlijk een teken zijn van een groot ego. Kijk eens hoe moreel superieur ik ben, dat ik me zo nederig opstel. Hoe oprecht ook, Gandhi, de leider die zijn land een paar sandalen, lendendoeken en een pen naliet, deed er bewust of onbewust zijn voordeel mee, zowel bij medeburgers als bij staatshoofden.
Statusangst (2004), Alain De Boton. Uitgeverij Atlas. Amsterdam – Antwerpen.
Enkele relevante citaten uit dit boek:
P8 “Dat we ons zo druk maken over onze positie op de maatschappelijke ladder, komt doordat ons zelfbeeld voor een belangrijk deel afhankelijk is van hoe anderen over ons denken. Een enkele uitzondering daargelaten (Socrates, Jezus), verlaten we ons allemaal op tekenen van respect van de wereld om genoegen te kunnen nemen met onszelf.”
P55-56 “David Hume, A Treatise on Human Nature (Edinburgh, 1739): ‘Afgunst wordt niet veroorzaakt door een onevenredig verschil tussen onszelf en anderen maar juist door een zekere overeenkomst. Een gewoon soldaat koestert geen afgunst jegens zijn generaal, vergeleken bij wat hij voelt voor zijn sergeant of korporaal; en zo zal een vooraanstaand schrijver niet zoveel jaloezie ondervinden van derderangs broodschrijvers als van auteurs die zijn talenten bijna evenaren. Een groot verschil doet de betrekkingen teniet en weerhoudt ons ervan ons te vergelijken met hetgeen ver van ons af staat of reduceert het effect van zo’n vergelijking.’”
P279 “Het verlangen naar een hoge status is het sterkst wanneer gewoon zijn betekent dat je een leven moet leiden waarin niet wordt voorzien in een gemiddelde behoefte aan waardigheid en comfort.
Er zijn echter ook gemeenschappen – veel minder, weliswaar, en veelal doortrokken van een sterke (vaak protestants) christelijke traditie – waarin het openbare leven in zowel zijn principes als zijn architectuur respect uitstraalt, en waar de behoefte te vluchten in het privédomein dan ook minder sterk is.”
305 “De meeste luxe en veel zogenaamd comfort in het leven is niet alleen overbodig, maar vormt zelfs ronduit een obstakel voor de verheffing der mensheid,’ schreef Thoreau, die daar nog aan toevoegde, in een poging het verband te ondergraven dat zijn samenleving legde tussen bezit en eerbiedwaardigheid: ‘De rijkdom van de mens is evenredig aan het aantal dingen waar hij buiten kan.”
Johan De Wilde is redacteur van KomenskyPost en verbonden aan Odisee hogeschool als lerarenopleider, verantwoordelijke voor de coachingstool MyCompass en lid van Dienst Onderwijs en Kwaliteit. Hij is ook voorzitter van Velov (beroepsvereniging Vlaamse lerarenopleiders) en auteur en coauteur van de boeken De startende leraar en Leren Durven Coachen.
Geef een reactie