Jan Lepeltak
Voorgeschiedenis
Deze week verscheen de kloeke biografie van Elsbeth Etty over de columnist, schrijver en taalkundige Hugo Brandt Corstius (HBC) die 10 jaar geleden overleed. Etty schreef de biografie op basis van het materiaal van de taalkundige Liesbeth Koenen (1958-2020) , de beoogde biograaf. Ik kende Liesbeth van ons Instituut voor Algemene Taalwetenschap (ATW) aan de UvA. Zij zocht contact met mij naar aanleiding van een blog van mij bij het overlijden van HBC waarin ik herinneringen ophaalde aan zijn docentschap bij ATW. We praatten daarna een avond in de Kring over Hugo en allerlei andere zaken en zij vroeg mij wat ik vond van het idee om een biografie van HBC te schrijven. Zij was zeer bevriend met de weduwe van HBC, Ina Rilke, en mocht al het materiaal dat zij nog had gebruiken. Ik vond het een uitstekend idee, Hugo was een bijzondere persoonlijkheid die zeker een interessante biografie zou opleveren,
Helaas sloeg het noodlot toe en overleed Liesbeth aan kanker en moest zij na jaren archiefwerk nog aan het schrijven beginnen. Elsbeth Etty schreef uiteindelijk de biografie over deze bijzondere man. In haar biografie verwijst zij ook naar het blog dat ik heb geschreven na het overlijden van HBC. Omdat het wat lastig te vinden is op internet geef ik het hieronder weer.
Herinneringen aan een bijzonder mens.
Er is niet zoveel bekend over het docentschap van de onlangs overleden schrijver en winnaar van de PC Hooftprijs Hugo Brandt Corstius. Daarom wil ik hierbij wat herinneringen delen aan deze briljante, omstreden en merkwaardige figuur. In de jaren ’70 volgde ik een aantal werkgroepen (computerlinguïstiek en algebraïsche taalkunde) aan de UvA bij Brandt Corstius . Hugo, zo wilde hij door zijn studenten aangesproken worden, maakte de overstap van het Instituut voor Neerlandistiek naar het instituut voor algemene taalwetenschap (ATW) in 1974. Als student-lid van de onderwijscommissie van ATW zat ik in de commissie die over Hugo’s verzoek voor een transfer moest beslissen. Natuurlijk was het een uitgemaakte zaak dat ATW hem wilde hebben maar zorgvuldigheid was geboden . Enige tijd daarvoor was een vergelijkbaar verzoek van tekstgrammaticus T.A.van Dijk afgewezen. Dit tot groot ongenoegen van van Dijk die er gelijk een universitaire rel van probeerde te maken. Teun van Dijk was door de commissie onder voorzitterschap van de hoogleraar Simon Dik (1940-1995) te licht bevonden. Het was nu wel zaak de procedure heel correct uit te voeren want anders waren de rapen gaar. Simon Dik noemde in het vooroverleg Hugo ‘a character’, dat is een eufisme. Bij de studenten bestond enige zorg. Hugo had geen best trackrecord bij Neerlandistiek als het ging om zijn bereikbaarheid. Dus ik vroeg heel voorzichtig of hij wel bereid was regelmatig op het instituut te zijn. Uiteraard, antwoordde hij verontwaardigd.
HBC was in 1970 gepromoveerd op een computertaalkundig proefschrift over woordafbrekingen . Het daarbij door hem ontwikkelde computerprogramma vormt de basis van de programmatuur die nog steeds door de Nederlandse dagbladen gebruikt.
Probleem is dat HBC op het Mathematisch Centrum van de Universiteit van Amsterdam werkte dus in een bètafaculteit (wis- en natuurkunde). Hij promoveerde op een alfa-onderwerp in de letterenfaculteit. Dat kon toen formeel niet. Men bedacht een truc. Voor die gelegenheid werd zijn promotor Simon Dik voor een dag benoemd als hoogleraar aan de faculteit voor wis- en natuurkunde, zo heeft Simon Dik mij eens verklapt .
Ik behoorde in 1974 tot de eerste groep studenten aan wie Hugo op ATW college geeft. HBC leidde ons op tot kritische taalkundigen die snel afrekenden met rare ideeën over vertaalcomputers en natuurlijke taalverwerking door computers. Wie denkt dat computers kunnen vertalen moet eerst maar eens aangeven waarom de grote geleerde Yehoshua Bar-Hillel ongelijk had toen hij wiskundig het tegendeel aantoonde, vond HBC .
In 1973 werkte HBC aan zijn boek Algebraïsche taalkunde. Hij gebruikte onze werkgroep om nog niet gepubliceerde hoofdstukken uit te testen. Ik herinner me goed dat merkwaardige kleine blokschrift van hem als hij op het bord schreef. Zelfs een fotokopie van zijn manuscript met zijn aantekeningen moet nog ergens liggen. Iedereen moest van hem een stuk echte vakliteratuur lezen en daar een presentatie over voorbereiden . Ik las een boek over de geniale Princeton wiskundige Kurt Gödel. Het ging over fundamentele begrippen als beslisbaarheid en berekenbaarheid. Ik besloot het te hebben over een onderdeel van Gödels bewijsvoering, de zogenaamde Gödel-getallen. Tegen middernacht meende ik het principe te begrijpen. Ik was klaar voor mijn presentatie. Wat een overmoed. Tijdens mijn presentatie de volgende dag raakte ik na enige aanvullende vragen van Hugo de draad volledig kwijt . Ik begreep er eigenlijk helemaal niets meer van. Mijn kennis leek op drijfzand te berusten. Het was nog slechts wachtten op het moment dat HBC mij zou gaan vermorzelen. Maar er gebeurde niets van dien aard. Hij legde me geduldig hoe het wel zit en stelde vriendelijk dat hij vermoedde dat ik iets te snel dacht het principe te doorgronden . Ik had een beetje te hoog gegrepen. Geeft niet. HBC bleek een ander persoon dan het ‘monster’, de columnist Piet Grijs. Hij was een vriendelijke, geduldige en geestige docent. HBC was er van overtuigd dat de mogelijkheid tot formaliseren een voorwaarde is om van wetenschap te kunnen spreken. De taalwetenschap bevindt zich nog in een pre-Newtoniaanse fase, maar Noam Chomsky, die hij zeer bewonderde (net zoals Turing en Gödel), had het vak volgens HBC wel een stuk op weg geholpen .
Zijn Algebraïsche taalkunde (1974) is de beste inleiding op de computertaalkunde en automatentheorie ooit gepubliceerd. Het is duidelijk, onderhoudend en zeer goed geschreven. Geniaal is eigenlijk het beste woord. Onbegrijpelijk dat het boek niet meer is te krijgen en nooit is vertaald. In 1975 volgde ik nog een super kleine werkgroep van HBC samen met twee andere studenten, waaronder Hans Bennis, die later directeur is geworden van het Meertens Instituut. HBC kwam in die periode vaak vloekend en bezweet het lokaal binnengestormd. Elke studiezaal of werkgroepskamer in de Oudemanshuispoort had een telefoon aan de muur, alleen hij werkte niet. “Ze zijn gek hier”, riep hij wanhopig uit . Zijn vrouw stond op het punt te bevallen, maar het bleek niet mogelijk Hugo via de telefooncentrale te bereiken.
Toen hij de volgende keer na korte afwezigheid weer terug was, vroegen we hem of het jongen of een meisje is geworden. Het is een meisje en ze heet Aafje. “Dan kan ze ondertekenen met ABC” stelde hij lachend. Daar na kreeg hij nog twee kinderen, tot het noodlot toesloeg en hij zijn vrouw 5 jaar na Aaf’s geboorte aan kanker verloor.
Geef een reactie