Boekrecensie, Didactiek, KomenskyPost info, Onderzoek, PO, VO

Wijze lessen

Het recent verschenen boek Wijze lessen, Twaalf bouwstenen voor effectieve didactiek van Tim Surma ondervindt veel bijval. Inhoudelijk staat er veel nuttigs in waar de geroutineerde docent, maar ook de leraar in opleiding, zich in zal herkennen en dat deel uitmaakt van haar of zijn onderwijspraktijk, zo lezen we terecht in het boek. Je moet  wel al gekozen hebben voor het leraarschap en het ook blijvend leuk blijven vinden. Wat ik mis is dat lesgeven veel meer is dan expliciete directe instructie en wat pedagogie.

In deze bespreking probeer ik het boek te lezen als (beginnende) leraar Nederlands en student (theoretische) taalwetenschap in de jaren ’70 van de vorige eeuw. Wat zou het boek voor mij betekenen en zou het mij stimuleren bij het lesgeven?

Wat het boek biedt is een fraai overzicht van wat de auteurs aanduiden als wetenschappelijk onderbouwde bouwstenen die de kern van het lesgeven raken. Er wordt verwezen naar de cognitieve psychologie en lerareneffectiviteitstudies. De vraag is echter of expliciete directe instructie (EDI) automatisch de kern van het lesgeven raakt. Voor het leren van een vreemde taal bijvoorbeeld ben je er niet met pure EDI. Integendeel.

Voor mij bestaan er twee soorten onderwijsboeken.

Boeken zonder uitgebreide literatuurlijst, maar met een toon en voorbeelden die je aanspreken, die een reeds aanwezig vlammetje laten opgloeien. Ik denk aan Seymour Paperts Mindstorms (1980). Dat je denkt: ja, geweldig, dat wil ik ook doen. Daarbij is het vertrekpunt je vak. Het is geweldig om leerlingen iets mee te geven van de moderne literatuur en daarbij ook aandacht te besteden aan de historische context en ontwikkeling. Maar daarnaast verschaft het hen ook een inzicht in de structuur van onze taal, de grammatica, de betekenis en het praktisch gebruik (syntaxis, semantiek en pragmatiek). Geen zinsontledingstrucs aanleren maar uitleggen (jazeker, mede door expliciete directe instructie), door oefening in wat het verschil is tussen betekenis en vorm (zinsstructuur), zoals je dat ziet bij actieve zinnen die in de passieve vorm worden gezet: Hij sloeg zijn zussen (onderwerp-persoonsvorm-lijdend voorwerp) en Zijn zussen werden door hem geslagen (onderwerp-persoonsvorm-passieve vorm door bepaling); zelfde betekenis, maar andere grammaticale structuur. Die structuur kun je via een ‘graaf’ in een boomstructuur zichtbaar maken. Met de wie-doet-dat-wat? truc – zoals dat als voorbeeld in Wijze lessen wordt gegeven – kom je er niet.

De tweede categorie onderwijsboeken bestaat uit (vak)didactische werken. Deze kunnen als wijze tips een bruikbaar hulpmiddel vormen. Maar daarmee wordt je niet geënthousiasmeerd voor het leraarschap. Zo’n boek  is Wijze lessen. Handig als ‘naslagwerk’ (wel jammer dat het boek geen register bevat). De auteurs baseren zich op een berg onderzoek waarbij soms wordt gerefereerd aan cognitieve psychologie.

Waar vindt de cognitieve psychologie zijn oorsprong? De cognitieve psychologie is midden jaren ’50 aan het MIT (Boston) ontstaan uit multidisciplinaire ontmoetingen van psychologen, wiskundigen, computerdeskundigen (pioniers in de kunstmatige intelligentie) en taalkundigen. Daarbij werd de analogie met de computer, zijn denkkracht en geheugenbeheer als metafoor en soms als model gebruikt. Cognitieve psychologie bestudeert hoe ons brein met kennis, gegevens en informatie omgaat. Chomksy, in zijn zeer leesbare en nog steeds actuele Language and Mind (1968) – vertaald in het Nederlands Taal en mens (Deventer 1970) – stelt dan ook dat de linguïstiek deel uitmaakt van de cognitieve psychologie. Een term die ik toen voor het eerst hoorde. Taal en mens was ook een afrekening met het behaviorisme dat het menselijk brein ziet als een zwarte doos. Men bestudeert slechts het menselijk gedrag. Leren werd beschreven in termen van ‘stimules-respons’, ‘beloning’, ‘reinforcement’ en ‘straffen’.
Chomsky (1991) heeft  een rationalistische wetenschapsopvatting. Hem gaat het vooral om de theorievorming van de structuren van de menselijke geest, in het bijzonder van zijn taalvermogen. Die koppeling met de theorievorming ontbreekt vaak als puur empiristisch, statistisch-kwantitatief  aangeduide onderwijsonderzoek.

wijze-lessenVeel van de EDI aanbevelingen komen mij bekend voor. Ik krijg een deja-vue gevoel. Ze doen me denken aan de colleges algemene didactiek die ik veertig jaar geleden volgde. Mijn docent, een zeer vriendelijke man, was een fanatieke Skinneriaanse behaviorist.  Dus met een geheel andere, inmiddels achterhaalde, theorie kwam hij veelal met dezelfde didactische aanbevelingen. Hij stelde ook toen nadrukkelijk dat al zijn aanwijzingen waren gebaseerd op degelijk wetenschappelijk onderzoek. En ze bleken te werken, althans in een ideale situatie met rustige, geïnteresseerde en gemotiveerde leerlingen. Als beginnend leraar had ik meer aan tips als bijvoorbeeld hoe orde te houden en er voor te zorgen dat ik niet na een jaar overspannen zou zijn. Veel had ik aan gesprekken met door de wol geverfde, goede collega’s. Ze worden gelukkig en passant ook in Wijze Lessen genoemd.

En daar zit mijn scepsis. Lesgeven is geen fluitje van een cent, zoals iemand terecht stelde op Twitter. Ook al had mijn docent wiskunde alle twaalf EDI-aanbevelingen gevolgd, dan was het ook tijdens mijn middelbare schooltijd nooit veel met mijn wiskunde geworden. Waarom niet? Omdat algebra me niet kon boeien. De veronderstelde voldoening die je krijgt als je een wiskundig probleem met succes oplost was mij vreemd. Het interesseerde me niet. Het waarom ontbrak. Meetkunde en natuurkunde gingen me beter af, daar kon je bijvoorbeeld afstanden en krachten mee berekenen. Bovendien was het ook grafischer.  Onderwijs moet door leerlingen als betekenisvol worden ervaren. Die les heb ik geleerd als leerling en leraar in het VO.

Later ervoer ik het als een gemis dat mijn wiskundige kennis zo beperkt was. Tijdens mijn studie taalwetenschap, in het bijzonder bij mijn keuzevakken computationele en mathematische linguïstiek, kwam veel wiskunde kijken. Ik slurpte de benodigde wiskundige kennis naar binnen. Richard Feynman noemde wiskunde in een van zijn lezingen een bundel handige en soms ingewikkelde trucs om bepaalde zaken te kunnen beschrijven en berekenen. Maar alleen oefenen en berekenen is niet voldoende, wat niet wil zeggen dat ik voor een realistische wiskundedidactiek ben.

Men leest in Wijze Lessen dat de kunst van het leraar zijn gezien kan worden als het hebben van een goed met werkvormen gevulde gereedschapskist die je kunt gebruiken in jouw eigen onderwijscontext, zodat het werkt voor jouw leerlingenEen mooie beeldspraak die ik volledig onderschrijf. Toch wordt de suggestie gewekt dat het gereedschap voornamelijk uit EDI bestaat. Dat vormt volgens de auteurs de corebusiness van het lesgeven en is zo een garantie voor succes. We lezen: De effectiefste leraren blijken meer uren per jaar te besteden aan instructie dan de minder effectieve leraren. Ook de ondertitelTwaalf bouwstenen voor effectieve didactiek suggereert: That’s all there is. Maar iedereen weet gelukkig dat er meer is, denk aan onderzoekend leren, knutselen (‘Tinkering’), probleemgestuurd leren, projectgebaseerd leren et cetera. Ze behoren allemaal samen met EDI in die gereedschapskist te zitten.
Zoals Tim Surma terecht stelt, is een docent ook heel vaak een pedagoog. Zeker, een beginnend leraar of student heeft meer aan tips en trucs, do’s and don’ts, die hij vaak via goede begeleiding aanleert, bijvoorbeeld bij zo iets ‘simpels’ als orde houden.

Leraren zijn langzamerhand allergisch geworden voor conclusies uit kwantitatief- statistisch onderzoek. Het woord onderzoek in al zijn varianten kom je bijna 100 keer tegen in Wijze lessen. Het is vaak moeilijk om docenten voor onderzoek te vinden.  Dat zou jammer zijn, want veel van de aanbevelingen, suggesties en uitleg in Wijze lessen zijn de moeite waard. Al hebben sommige een open-deur karakter. Denk aan de opmerking; “Leerlingen appreciëren leraren met een aanstekelijk enthousiasme, die hun instructie ondersteunen met non-verbale communicatie en zich in het klaslokaal vlot bewegen.”
Door het veelvuldig verwijzen naar onderzoek neig je er bijna toe te zeggen dat de auteur en zijn voetnoten zichzelf ook moeten overtuigen. Het is moeilijk de onderzoeken, vaak experimenteel van aard, op waarde te schatten. Ik neem als voorbeeld een beschreven experiment rond het effect van beelden op leesbegrip in een Engelse tekst/ uitgevoerd onder 96 VO-leerlingen in Iran. De leerlingen die er plaatjes bij te zien kregen begrepen de tekst beter. Van zulk soort onderzoek is het moeilijk onder de indruk te raken.

Jan Lepeltak

  1. Paul Jansen

    Volgens mij kun je alleen lesgeven als je met de leerlingen een band hebt, een ‘bondje’ kunt maken, een sfeer van saamhorigheid hebt. Anders wordt het meer leeuwen temmen in het circus. En ten eerste is dat verboden, en ten tweede zocht de temmer ook altijd naar een band met zijn dieren.

Geef een reactie

5 + 3 =

Translate »