Jeroen Clemens
Een belangrijke taak van een leraar Nederlands is het vergroten van de geletterdheid van leerlingen: goed kunnen lezen en schrijven, kritisch en weloverwogen met informatie kunnen omgaan. Tegenwoordig staat alle informatie op internet en de communicatie gebeurt vooral online. Het verwerven, verwerken en verstrekken van onlineinformatie is anders en complexer dan toen we vooral offline, papieren, bronnen gebruikten. Onderzoekers, leraren en politici zijn overtuigd dat iedereen digitaal geletterd moet zijn om actieve burgers te worden in deze onlinemaatschappij. En dit maakt vernieuwing van het taalonderwijs nodig.
Er zijn inmiddels verschillende kaders/ frameworks die definiëren wat we onder digitale geletterdheid kunnen verstaan. In Nederland gebruiken we een brede definitie van digitale geletterdheid: “Digitale geletterdheid is het geheel van (1) ICT-basisvaardigheden, (2) mediawijsheid, (3) informatievaardigheden en (4) leren begrijpen hoe technologie werkt (Platform Onderwijs2032, 2016, 32).
Bij Nederlands/ taalonderwijs hoort geletterdheid tot de kern van ons curriculum. In het taalonderwijs wordt er vooral mee bedoeld: kunnen lezen en schrijven. Als we het toepassen op digitale informatie gaat het om het verwerven, verwerken en verstrekken van informatie in digitale vorm, met name online. Kijkend naar de genoemde definitie van digitale geletterdheid valt dit samen met het onderdeel informatievaardigheden. De SLO definieert dit als het scherp kunnen formuleren en analyseren van informatie uit bronnen, het op basis hiervan kritisch en systematisch zoeken, selecteren, verwerken, gebruiken en verwijzen van relevante informatie en deze op bruikbaarheid en betrouwbaarheid beoordelen en evalueren’ SLO. De term Informatievaardigheden komt van onderwijskundigen.
Vanaf nu gebruik ik de term digitale geletterdheid in deze beperktere betekenis: goed kunnen lezen en schrijven in een online informatieomgeving. In dit stuk focussen we op de digitale leesvaardigheid bij Nederlands.
De meeste leerlingen zijn niet goed digitaal geletterd. Vaak wordt gezegd dat jongeren, de digital natives, vanzelf goed zijn in het begrijpen en gebruiken van internet, maar dat is een mythe (Kirschner, P. A., & De Bruyckere, P., 2017). Kervin, Mantei en Leu (2018) concluderen dat leerlingen niet vaardig zijn in het lezen van complexe informatie, in het zoeken en vinden van informatie en zij vinden het moeilijk de accuraatheid, betrouwbaarheid en objectiviteit te beoordelen van de informatie. Leerlingen overschatten hun vaardigheid, met name omdat ze wel goed zijn in online sociale netwerken en whatsappen.
In het PISA-onderzoek van 2018 is leesvaardigheid een hoofdtaak. Digitale geletterdheid is in die toets opgenomen. Nederland scoort daar slecht. 25% van de leerlingen is (zeer) zwak. Vaardigheden van digitale geletterdheid zijn daar mede oorzaak van.
Een van de redenen dat traditionele leesvaardigheid niet meer voldoet bij online lezen is dat teksten waarmee wij informatie delen sterk veranderd zijn (Coiro, 2011): online teksten zijn niet lineair opgebouwd met inleiding, kern en slot; het zijn meestal hyperteksten die niet hiërarchisch zijn, maar een netwerk van teksten, verbonden via hyperlinks; teksten zijn vaak multimediaal en multimodaal, er wordt gebruik gemaakt van schema’s, animaties, video en audio; online teksten worden soms in interactie geschreven; ze zijn niet meer statisch, maar veranderen snel. Ook het proces van lezen is online anders. Het is een vorm van onderzoekend lezen. De lezer gaat op zoek naar antwoorden op een vraag, waarvoor hij online informatie zoekt, evalueert, kiest, vergelijkt en integreert. Het is een zelfgestuurd proces van tekst- en kennisconstructie (Leu, Kinzer, Coiro, Castek, & Henry, 2013). Navigeren is een kerncomponent van digitaal lezen. Goede online lezers kiezen metacognitieve strategieën die goed aansluiten op de eisen die de leestaak vraagt. Zwakke lezers raken de weg kwijt. Betere lezers minimaliseren het lezen van pagina’s die irrelevant zijn en kiezen pagina’s met relevante informatie efficient. (OECD, 2011). En benodigde vaardigheden voor online en offline lezen verschillen. Een goed cijfer op tekstbegrip voldoet niet meer.
Een nieuwe definitie van leesvaardigheid. Afflerbach en Cho (2009, 2010) concluderen dat leesvaardigheid steeds complexer wordt en dat de definitie van leesvaardigheid moet worden uitgebreid. Ik noemde het lezen een driemaster of driedubbel spiegelei (Clemens, 2016). Het gaat om drie groepen vaardigheden.
Lezen 1. Bij het traditionele tekstbegrip gaat het om het begrijpen van enkelvoudige, lineaire teksten. Hier worden basisvaardigheden van begrijpend lezen onderwezen. Lezen 2. Multy Document Reading. Mensen lezen informatie uit verschillende bronnen over een onderwerp. Hierbij zetten ze bronnen naast elkaar, tekstdelen worden beoordeeld en gekozen en de gekozen informatie wordt geïntegreerd zodat deze informatie deel wordt van de kennis die men heeft over dit onderwerp. Hier is de vaardigheid synthetiseren van groot belang. Lezen 3: Voor online lezen zijn nieuwe vaardigheden nodig: ‘While readers can apply the strategies that work for traditional forms of reading, in hypertext, the reader-text(s) interactions may be more complex and demanding (Afflerbach en Cho, 2009, 13, Coiro, J., 2011). Donald Leu e.a. definiëren de benodigde vaardigheden als Locate, Evaluate, Synthesize and Communicate (LESC), plus Monitoring and evaluating the results, modifying these as needed (Leu e.a., 2013). Carita Kiili en collega’s (2018) komen tot een vergelijkbare categorisering in een meta-analyse van gedaan onderzoek. Zij komen tot zes groepen: (a) zoeken en vinden van informatie met een zoekmachine, (b) vaststellen van de (mogelijke) geloofwaardigheid en bruikbaarheid van informatie, (c) kritisch bevragen van de geloofwaardigheid van informatie, (d) vaststellen van de hoofdzaken van een onlinebron, (e) synthetiseren van informatie en (f) communiceren van een op bronnen gebaseerde boodschap.
Veel van de genoemde vaardigheden en taalkennis sluiten aan bij wat we doen, maar er zijn nieuwe vaardigheden nodig en soms moet je dezelfde vaardigheid (bv kritisch lezen) herdefiniëren. Wat voorbeelden.
Nieuwe vaardigheden zijn interpreteren en beoordelen van zoekresultaten om een eerste keuze te maken, onlinebronnen/ websites beoordelen op betrouwbaarheid en bruikbaarheid, hoe herken ik fake news (High Level Group on Fake News and Online Disinformation, 2018) en nieuwe taalkennis van betrouwbare bronnen om mee te starten.
Kritisch lezen is van groot belang, omdat internet geen redactie heeft en het makkelijk is om rijp en groen te publiceren. Je moet bronnen kunnen beoordelen op deugdelijkheid en bruikbaarheid.
Leesstrategieën. Online is het echt nodig om gericht, gestuurd door een leesvraag alle informatie die langs komt gericht te lezen en bruikbare informatie te kiezen. En niet de weg kwijt te raken. Gericht kunnen lezen en zelfregulatie is noodzakelijk.
Zoekstrategieën waren bij het lezen van lineaire offline teksten nauwelijks nodig, maar online wel. Hierbij moet je vaardig zijn in het kiezen van zoektermen, weten hoe een zoekmachine werkt, dat verschillende zoekmachines van elkaar verschillen, dat algoritmes bepaalde zoekresultaten bevoordelen en zoekresultaten kunnen vergelijken.
Nieuwe teksten/ tekstsoorten. Nieuw is het lezen van hyperteksten (Segers, E., 2016) van pagina’s zoekresultaten en multimediale teksten. Ook lezen en gebruiken van blogs en vlogs is nieuw.
Ook moeten we verzamelde informatie goed kunnen categoriseren, opslaan en synthetiseren, geen ‘knip en plak’. Synthesevaardigheid wordt nauwelijks onderwezen en is een kernvaardigheid in digitale geletterdheid.
Ook is er nieuwe taalkennis nodig: hoe het internet is opgebouwd, hoe een hypertekst in elkaar zit, wat zijn hyperlinks, hoe combineer je plaatjes, video en tekst, kennis van nieuwe tekstsoorten, het verschil tussen de het oppervlakteweb en het diepe web, hoe algoritmes werken.
Digitale geletterdheid hoort in het curriculum van Nederlands/ het taalonderwijs thuis (Clemens, 2014, 2018, Kervin, L., Mantei, J., & Leu, D. J., 2018). De SLO zegt al in 2015 “ [er] is te weinig aandacht voor het lezen en schrijven van nieuwe tekstvormen (zoals hypertekst, berichten op sociale media) en het ontwikkelen van online-geletterdheid: zoeken, beoordelen en selecteren van betrouwbare informatie; lezen en analyseren van multimodale teksten; verwerken van grote hoeveelheden digitale informatie.” In Ons onderwijs2032 in 2016 wordt er bij Nederlands gezegd: “ .. kritisch teksten lezen en bespreken en leren omgaan met het steeds grotere aantal informatiebronnen verdienen meer aandacht. Digitale teksten en beelden komen steeds vaker in de plaats van papieren tekstvormen en ook daar moeten leerlingen vaardig mee kunnen omgaan.” (p30). Bij het leergebied Nederlands van Curriculum.nu staat een ‘grote opdracht’, waarin “Leerlingen leren kritisch omgaan met digitale en niet-digitale informatie en goed te letten op de betrouwbaarheid en bruikbaarheid”.
Voor de uitwerking in het curriculum zijn al inmiddels wel voorstellen gedaan, vooral leerdoelen en een paar voorbeelden (zie dit overzicht) en een Handboek Digitale geletterdheid, waarin de auteur van dit stuk wordt geïnterviewd over de relatie digitale geletterdheid en Nederlands. Maar digitale geletterdheid wordt nog niet duidelijk gekoppeld aan het curriculum Nederlands.
En als laatste, als we vinden dat in het curriculum een authentieke beoordeling van leesvaardigheid moeten hebben, consistent met de manier waarop teksten in de huidige tijd worden gebruikt, moeten de curriculum- en de examenmakers aan de slag. We zouden voor formatieve en summatieve beoordeling binnen de lessen toetsinstrumenten moeten hebben. Het CSE richt zich (vrijwel) alleen op het traditionele tekstbegrip van enkelvoudige en lineaire teksten. Zij nemen online lezen niet op. Als ze dit wel zouden doen betekent dat dat in het examen leerlingen ook in een online situatie (eventueel met een hek eromheen) nieuwe leestaken moeten uitvoeren waarmee ze kunnen laten zien dat ze ook in staat zijn gericht informatie te zoeken, beoordelen op relevantie en betrouwbaarheid, goede bronnen te kiezen en deze op te slaan en te synthetiseren.
Ze kunnen hiervoor in de leer bij de de OECD, in PISA 2018. Het framework is in de 2018 versie sterk aangepast, waarbij digitale geletterdheid er expliciet in is opgenomen. Deze versie ‘considers how new technology options and the use of scenarios involving print and digital text can be harnessed to achieve a more authentic assessment of reading, consistent with the current use of texts around the world.’ Wat wil je nog meer.
Een andere inspiratiebron kunnen de instrumenten van ORCA (Online Reading Comprehension Assessments) zijn. Deze zijn ontworpen door het The New Literacies Research Lab van Donald Leu e.a. Zij hebben een instrument ontwikkeld voor ‘valid, reliable, and practical assessments of online reading comprehension’. Dit instrument wordt veel gebruikt in de USA en is toegesneden op het VO. Het bevat de vier vaardigheden Locate, Evaluate, Synthesize en Communicate in samenhang. Zie hier een overzicht. Ik heb zelf voor het VO een eerste Nederlandse versie gemaakt en uitgeprobeerd. Maar dit is een eerste aanzet.
Kortom: digitale geletterheid is een uitdaging om de definitie van taalvaardigheid eens flink op de schop te nemen en het onderwijs daarin weer relevant en up-to-date te maken.
Deze bijdrage is een aangepaste versie van een eerder verschenen artikel op de site neerlandistiek.nl, op 18 juli 2020. Aldaar staat ook een bijbehorende literatuurlijst.
Jeroen Clemens is leraar Nederlands, onderzoeker, consultant, spreker en blogger Jeroen Clemens ontwikkelde een lessenserie waarin online geletterdheid en uitdagend betekenisvol onderwijs een belangrijke rol spelen.
Theo Mensen
Iedereen die mij binnen en buiten het onderwijs heeft geholpen met beter leren lezen en schrijven ben ik dankbaar tot en met mijn laatste zucht, ach nee, tot in de eeuwigheid. Ik denk dat geen van mijn leraren Nederlands mij beter zouden hebben leren lezen en schrijven als hun opdracht was uitgebreid tot “digitale geletterdheid”. Het ‘online lezen’ is inderdaad anders en heeft veelal ook een heel andere (informatie-)functie. Anders dan Jeroen zou ik ‘nieuwe taalkennis’ niet willen verwarren met de nieuwe vaardigheden die ik wel bij zou willen toeschrijven aan ‘digitale geletterdheid’.
Ik ben het dus helemaal niet eens met de stelling dat ‘digitale geletterdheid’ thuishoort in het curriculum van Nederlands. Ook niet in dat van Frans, Duits of Engels of een andere taal, zoals Grieks, Latijn, Spaans, Italiaans, Russisch of Chinees. Het hoort thuis in Informatiekunde en andere kunde’s die in het curriculum een plaats hebben gekregen, zoals wiskunde, natuurkunde, scheikunde. In het meer fundamentele pleidooi voor informatiekunde passen ook de ontwikkeling en beoordeling van ‘online reading comprehension’ die nu als inspiratiebron worden genoemd. Wat mijns inziens in het vak Informatiekunde niet mag ontbreken is de nodige aandacht voor digitalisering en automatisering van informatieprocessen en voor ‘computational thinking’.