België, Gelijke kansen, Kansenongelijkheid, Klassen, PO, Vlaanderen, VO

Over ‘Klassen’ en ongelijke kansen in Vlaanderen

Johan De Wilde

Onderwijsongelijkheid, we kunnen er over meepraten in Vlaanderen. Meer nog, we doen het nog slechter dan jullie in Nederland. Nico Hirtt deed voor de organisatie ‘Oproep voor een democratische school’ een statistische analyses op het geheel van de laatste PISA-data (2018) in een groot aantal West-Europese landen of onderwijssystemen. Blijkt dat het verschil tussen de scores van de 15-jarige leerlingen van het hoogste en het laagste socio-economisch kwartiel in Vlaanderen (Vlaamse Gemeenschap/VLG), het op een na hoogste was van de 18 onderzochte. Onze Franstalige landgenoten van de Fédération Wallonie-Bruxelles (FWB) doen het niet veel beter, jullie Nederlanders wel. 

Hoe duidelijk de figuur ook is, de punten maken het verschil tegelijk ook abstract. Eigenlijk staat er dat het kwart van de 15-jarigen met de rijkste ouders presteert op het niveau van een doorsnee 16- à 17-jarige, terwijl het armste kwart dat doet op het niveau van een 13 à 14 jarige. Hoewel er in beide groepen kinderen zijn die beter en slechter scoren dan hun peers, weerspiegelt de wereld van verschil in centen van hun ouders zich in hun testresultaten. Opmerkelijk, maar niemand kijkt er nog van op. Of het nu Pisa, Timms of Pirls is; of dat taal, wiskunde of wetenschappen getoetst wordt; of de kinderen wat jonger of wat ouder zijn, de testverschillen volgens inkomensniveau zijn de constante. Wat verandert met de tijd, is dat de aandacht ervoor afneemt naarmate we collectief in de ranking zakken. 

De vroege selectie

De serie ‘Klassen’ focust op de selectie die gebeurt tussen het lager (primair) en het voortgezet onderwijs. Gegeven dat jullie in Nederland vanaf 12 jaar schotten plaatsen tussen onderwijsvormen en dat jullie advisering mij een stuk dwingender lijkt dan die bij ons in Vlaanderen, begrijp ik dat dit een discussiepunt is. 

Vlaanderen kiest voor een systeem van een ‘brede eerste graad’, luidt het. Nog even iets over het gebruik van de term ‘graad’ in Vlaanderen. Een graad is bij ons twee leerjaren. We gebruiken de term zowel in het lager als in het secundair onderwijs. In dat laatste onderwijsniveau wordt er per graad een studierichting gekozen. (In die zin is die brede eerste graad een quasi-uitzondering). 

Dat wil zeggen dat de eerste twee jaren van het secundair onderwijs, (zeg maar de eerste twee jaar van het voortgezet onderwijs in Nederland) formeel gelijk is voor de overgrote meerderheid van de pubers. Meer dan 85% van de leerlingen volgt de zogenaamde A-stroom die minstens ten dele voorbereidt op het hoger onderwijs in universiteiten of hogescholen. De andere groep volgt de B-stroom die volgens dezelfde logica exclusief klaarstoomt voor de arbeidsmarkt. Kinderen die voor de B-stroom kiezen, kunnen na het tweede jaar enkel verder in het beroepsonderwijs (BSO). De kinderen in de A-stroom kunnen kiezen tussen ASO (algemeen vormend onderwijs), KSO (kunst), TSO (technisch) en ook BSO.

Punt is dat de A-stroom in de praktijk minder ‘breed’ is dan hij wordt voorgesteld. Van de 32 lesuren van 50’ die kinderen volgen kunnen scholen er in het eerste jaar vijf uren en in het tweede jaar zeven uren specifiek invullen. Veel scholen die Latijn aanbieden geven de subgroep die ervoor kiest in het eerste jaar de volle vijf uren ‘differentiatie’ specifiek aan dat ene vak Latijn. In de praktijk zitten die kinderen ook voor de andere vakken in diezelfde klasgroep. Leerlingen die niet voor Latijn kiezen, komen ze in het beste geval op de speelplaats tegen. Maar zelfs dat is niet zeker want wat scholen in de tweede en derde graad aanbieden aan ASO, BSO, KSO en TSO-opleidingen bepaalt mede wie er in de eerste graad binnenstroomt. Veel scholen die in de hogere jaren enkel TSO- en BSO-opleidingen aanbieden zullen aan geen enkele 12-jarige Latijn aanbieden. De ene A-stroom is met andere woorden de andere niet. 

Dat brengt ons bij de advisering. CITO-toetsen hebben we niet in Vlaanderen, maar leerlingen en hun ouders krijgen wel raad van de lagere school en van het CLB, het Centrum voor leerlingenbegeleiding. Dit is een externe dienst met een multidisciplinair team dat inzake studieoriëntering in de meeste gevallen functioneert als een neutrale informatiebron voor de totale groep van  ouders en leerlingen. Zij baseren zich vooral op de schoolresultaten en scores op oriënterende proeven, maar het staat kinderen en ouders vrij om dat advies naast zich neer te leggen. Dat het Vlaamse secundair onderwijs van bij de start toch sociaal gestratificeerd is, betekent dus dat subtielere verschillen in het studieaanbod en minder dwingend advies geen garantie zijn op sociaal heterogener samengestelde scholen en klassen. 

Wat is het probleem?

Twee verschillende systemen leveren een vergelijkbaar resultaat op. Maar het systeem dat zich kenmerkt door de lossere onderwijsadvisering en minder gecompartimenteerde start van het voortgezet onderwijs zorgt er voor dat leerresultaten van kinderen van verschillende inkomensgroepen jaren later nog verder uit elkaar liggen. 

Laat ons een stap terug zetten. Wat is het probleem? Storen we ons aan de sociale kloof in leerresultaten en de feitelijke situatie van sociale segregatie die onze beide onderwijssystemen kenmerkt of storen we ons aan het proces dat daartoe leidt? Het is zinvol bij de wenselijkheid of onwenselijkheid van de toestand op zich te beginnen, al was het maar omdat we dat minder vaak doen. Linksgeoriënteerde mensen vinden gelijkheid in de resultaten een waarde an sich. Al te grote inkomens- of vermogensongelijkheid vinden ze onrechtvaardig, wat het proces ook is dat die ongelijke verdeling verklaart. 

In onderwijstermen kunnen we het onwenselijk vinden dat armere en rijkere kinderen de facto minder of meer leren en van elkaar gescheiden worden ook al worden ze niet op basis van het inkomen van hun ouders maar op minder discriminerende of op het eerste zicht meer objectieve en relevante gronden in verschillende richtingen geduwd. Diep wil ik er niet op ingaan, maar toch enkele redenen om zo te redeneren. 

  • Het is wellicht voor alle kinderen een goede zaak om met een diverse groep van kinderen contact te hebben, al was het maar om iedereen wereldwijzer te maken. 
  • We beweren wel dat de opties in ons onderwijssysteem gelijkwaardig zijn, maar de overgrote meerderheid van de bevolking denkt daar anders over. Wie in het VWO terechtkomt heeft meer opties en de kans dat hij of zij later een hogere status en inkomen zal bereiken is groot.
  • Als een bepaalde weg de enig mogelijke is om een sociaal aantrekkelijke en belangrijke positie in handen te krijgen die bovendien impact heeft op ieders leven, dan is het voor de hele samenleving een goede zaak dat een diverse groep die weg volgt. Keer het om: als enkel witten met rijke papa’s en mama’s later de plak kunnen zwaaien in onze rechtbanken, dan boet het recht zelf aan legitimiteit in. De hele samenleving lijdt daaronder, de ondervertegenwoordigden in de eerste plaats. 

Dit geschreven hebbende kunnen we kijken naar het proces dat tot die ongelijke toestand leidt. De toestand van onderwijssegregatie wordt ook voor niet linksdenkenden onrechtvaardig als kinderen om oneigenlijke redenen een verkeerde richting uitgestuurd worden. Dat is complexer dan het lijkt. Wat zijn dan de juiste criteria om kinderen te adviseren? Hoe objectiever hoe liever? Natuurlijk is het onrechtvaardig dat twee hypothetische kinderen met identieke leerresultaten uit heel verschillende sociale milieus verschillend geadviseerd worden. Maar zit de grootste onrechtvaardigheid er niet in dat even getalenteerde kinderen van verschillende komaf met heel verschillende rapporten en testresultaten de lagere school beëindigen? Aanvaarden we dat kinderen ondanks hun gelijke aanleg niet alleen in verschillende condities aan hun schoolloopbaan beginnen, maar dat na de start in groep 1 de kloof nog vergroot, omdat de ene klasse op school en daarbuiten meer of minder kansen krijgt dan de andere? Als onze schoolsystemen ongelijkheid reproduceren in plaats van die te compenseren, dan gebeurt dat een schoolloopbaan lang. Als we de overgang naar het voortgezet onderwijs toch als een beslissend moment willen beschouwen, dan moeten we er anders naar kijken. In plaats van kinderen met gelijke resultaten gelijk te adviseren, moeten we de prestaties van kinderen van armere ouders net wat welwillender gaan interpreteren. Als dat kind op dat niveau scoort, ondanks dat er amper of geen boek in huis is en dat papa en mama laaggeschoold zijn, laat staan geld hebben voor bijlessen, dan moet dit kind een veel groter potentieel hebben dan de objectieve scores laten vermoeden. Dan moet dit kind hogerop en moeten we als onderwijssysteem er in het voortgezet onderwijs extra ondersteuning voor voorzien.  

Wie de sociale onrechtvaardigheid in het onderwijssysteem wil bestrijden aanvaardt niet dat hij enkel mag kijken naar wat er gebeurt de laatste 100 meter voor kinderen hun studieafslag nemen. Schandaleuze onderadvisering is het equivalent van een plots opduikende auto met zwaailicht die een chauffeur die rechtdoor zou kunnen, mogen en willen rijden toch dwingt om een andere afslag te nemen. Een onrechtvaardig systeem doet aan structurele voorselectie en zet dikke bakken op de linkerstrook en zet gammelere karren rechts zodat ze voor dat ze er erg in hebben aan het verkeersknooppunt maar een kant meer op kunnen of die bestemming hen nu aantrekt of niet. 

Noot: Onderwijs is in België een gemeenschapsmaterie. Dat betekent dat er een minister van onderwijs is voor de Nederlandstaligen (de Vlaamse minister), een voor de Franstaligen en een voor de kleine Duitstalige gemeenschap. Elk van die ministers is verantwoordelijk voor kleuteronderwijs tot hoger onderwijs. Echt complex wordt het in het Brussels hoofdstedelijk gewest. Daar zijn twee ministers bevoegd: die voor het Nederlandstalige en die voor het Franstalige onderwijs. Uiteraard zijn er ook Franstaligen die les volgen in het Nederlandstalig onderwijs en zijn er kinderen die thuis Nederlands noch Frans spreken, maar toch taalkundig kleur moeten bekennen… als er voor hen plaats is in het systeem van hun voorkeur. 

https://www.skolo.org/nl/2020/03/03/nieuwe-studie-pisa-2018/

https://www.skolo.org/CM/wp-content/uploads/2020/03/PISA-2018-NL.pdf

https://www.onderwijsinbrussel.be/en/secondary-education

Johan De Wilde, is lerarenopleider bij Odisee in Vlaanderen

Geef een reactie

94 − 92 =

Translate »