In onze serie over kansenongelijkheid een bijdrage uit Vlaanderen.
Door Majida Ouassak
Als vrouw met migratieroots, waarvan beide ouders laaggeschoold zijn, besef ik hoe langer hoe meer dat mijn afgelegd onderwijstraject geen evident parcours is. Ik stel mezelf steeds dezelfde vraag: “Beschikte ik over de nodige competenties om door te stromen naar het ASO (algemeen secundair onderwijs, red.) of heb ik dit te danken aan het geloof van mijn leerkrachten in mijn capaciteiten?” Ik had noch een netwerk, noch inzicht in het Belgisch onderwijssysteem, laat staan in mijn mogelijkheden om het schooladvies in twijfel te trekken. In mijn geval was dit ook niet nodig omdat men mij naar de hoogst aangeschreven richting stuurde, maar voor sommige kinderen voor wie dat niet het geval is, is dit een strijd van lange adem.
Ik heb vijf jaar en half les gegeven in een grootstedelijke context waar het merendeel van de leerlingen kansarm is. Opvallend is dat de meeste leerlingen hun schooltraject in het ASO waren gestart maar uiteindelijk in het BSO (beroepssecundair onderwijs, red.) terechtkwamen, waar studieopties beperkt zijn en weinig prestige te rapen valt. Heel wat factoren verklaren deze onfortuinlijke tocht door onze spreekwoordelijke onderwijswaterval. Maar een gebrek aan motivatie, het ontbreken van steunfiguren en rolmodellen, een laag zelfbeeld of het geen toegang hebben tot de nodige informatie, hangen samen en zijn niet gewoon het gevolg van pech of eigen schuld. Waar andere kinderen de wind mee hebben, krijgen zij die op kop, als ze al niet achtergesteld worden. De gevolgen zijn navenant. Deze jongeren voelen zich verloren in de maatschappij. Ze verliezen een toekomstperspectief in een richting die niet aansluit bij hun interesses en talenten en sukkelen in op het platgetreden pad dat je niemand toewenst, dat van wangedrag, schoolmoeheid en uitstroom zonder kwalificatie.
Dit baarde mij niet enkel zorgen. Ik was gefrustreerd omdat veel talenten onbenut bleven. Tegelijk vroeg ik me af tot wie deze jongeren zich wenden als ze de school verlaten. Zo kwam ik begin 2020 bij PEP! vzw terecht, een organisatie waar jongeren en ouders (met een migratieachtergrond) met hun hulpvragen over onderwijs aankloppen. Tijdens ons infomoment ‘Second opinion’ dat we halfjaarlijks voor onze doelgroep organiseren verbaasde ik mij over het gebrek aan informatie bij de ouders en de jongeren. Zij kennen hun rechten niet en laten zich blindelings leiden door het advies als was het een feilloos kompas in hun zoektocht naar studiemogelijkheden. We zijn niet de enige die beter weten. Toch droogt de stroom van verontrustende verhalen over op zijn minst discutabel advies niet op. Leerkrachten blijven jongeren de logische vervolgrichting van hun studie afraden omdat zij relatief zwak scoren op een vak, hoewel ze gemotiveerd en geslaagd zijn. Toppunt is het verhaal een meisje in het 4e leerjaar dat volgens de zorgcoördinator van haar school zich best kan gaan voorbereiden op de B-stroom omdat zij werkpunten heeft voor Frans, in plaats van haar zoals andere kinderen het vijfde en zesde leerjaar te laten afwerken om daarna alle opties te hebben. (Leerlingen die geen getuigschrift voor de A-stroom in het ASO ontvangen gaan naar de B-stroom waarbij men ervan uitgaat dat men moet worden bijgespijkerd) .
Ik breng het als voorbeelden, maar het komt bij ons binnen als noodkreten van ouders. Ongetwijfeld is dit maar het topje van de ijsberg. De rest is niet beter geïnformeerd, maar volgt de adviezen, ook als ze even discutabel zijn.
Een systeem dat uitsluit?!
Onderadvisering is een maatschappelijk en structureel probleem met nefaste (Vlaams voor ongustige, rampzalige red.) gevolgen. De arbeidsmarktgeoriënteerde richtingen waar veel van deze jongeren landen, kampen ook met een negatief imago. Deze kinderen worden dan ook als ‘incapabel’ beschouwd. Een aanzienlijke deuk in hun zelfbeeld. Toch overstijgen sommige jongeren hun moeilijkheden. Ze tonen trots aan eenieder die niet in hen geloofde dat zij veel in hun mars hebben. Sommigen doen dat door tegen het advies in te gaan en zich te bewijzen in hoger aangeschreven richtingen, anderen doen het door later recht te krabbelen en via een omweg hun droom te realiseren. Het onderzoek van het HIVA-instituut (Onderzoeksinstituut voor Arbeid en Samenleving verbonden aan de Katholieke Universiteit Leuven red.) heeft aangetoond dat meer dan 8 op 10 kansarme jongeren vóór hun 15 jaar in het TSO (Technisch secundair onderwijs) of BSO terechtkomen, terwijl meer dan 8 op 10 van de kansrijkste jongeren in het ASO zitten. Een call to action, niet waar?!
Een school moet voor alle kinderen te allen tijde een veilige leeromgeving zijn waar ze hun talenten kunnen ontdekken en maximaal ontplooien. Dit is een proces waar kinderen, schoolteams én ouders een prominente rol in spelen. Zij bekrachtigen de sterktes van de kinderen, bieden de nodige ondersteuning voor hun werkpunten en geloven in hun dromen en toekomstplannen. Enkel dan kan elk kind in het onderwijs én in de maatschappij excelleren. Iedere beslissing die op basis van socio-economische positie van een kind genomen wordt of waar dit enigszins een rol speelt, doet afbreuk aan dit doeleinde. Het is betreurenswaardig dat het bestaan van jongerenorganisaties zoals PEP! vzw een noodzaak is om fundamentele rechten van kansarme kinderen te claimen.
Geef een reactie