Jan Lepeltak
Het nieuwe boek van Dick van der Wateren (DvdW) is een pleidooi voor de denkende klas. Het wil volgens de flaptekst leraren en pedagogen stimuleren het denken een plaats te geven in onderwijs en opvoeding en hun klas te veranderen in ‘denkende klassen’. Voorwaar geen geringe ambitie, al suggereert het dat voor denken weinig plaats is in het huidige onderwijs. De vraag is alleen: slaagt hij daar ook in? Het siert deze betrokken en integere onderwijsman dat hij de lat hoog legt. Te hoog?
Dick van der Wateren vaart zijn eigen koers, al ligt die wel dicht bij het gedachtegoed van NIVOZ en de Biesta-adepten. Rob Martens, directeur van het NIVOZ, geeft in zijn inleiding niet voor niets aan dat het betoog van DvdW aansluit bij het werk van Biesta die het kantelen van het onderwijs bepleit.
Uw recensent is eerlijk gezegd geen groot liefhebber van het wollige en soms onbegrijpelijke taalgebruik van Biesta. Ik heb daarover eerder geschreven in onder andere van Twaalf tot Achttien. Daar wees ik op de mijns inziens soms logisch-filosofische inconsequentie van enkele van zijn voorbeelden en de vaak duistere formulering. Verheldering of een reactie kwam er nooit.
Terug naar de Denkende klas. Met veel van wat DvdW schrijft kan ik het hardgrondig eens zijn. Hij stelt in zijn boek dat hij geen standpunt inneemt tegen of voor directe instructie. Verstandig, maar is het ook helemaal waar? In de recente polemiek wordt EDI volgens DvdW vaak tegenover onderzoekend leren gesteld. Hij heeft gelijk als hij stelt dat een goede leraar beschikt over meerdere didactische methoden. Hij past die op het juiste moment toe en stelt het juiste doel. Misschien moet men daaraan toevoegen: en voor de juiste groep leerlingen. Leerlingen in het praktijkgerichte vmbo hebben meer baat bij een andere didactische aanpak dan leerlingen op het gymnasium.
De didactische voorbeelden van DvdW zijn zeer nuttig, inspirerend en bruikbaar voor leraren (in opleiding). Maar of een zwaar belaste docent of een pabo-student met de zware theorie uit de voeten kan is de vraag. De suggestie van DvdW voor hen die vooral geïnteresseerd zijn in praktische tips is de paragrafen te lezen die beginnen met HOE. Je kunt eventueel de paragraaf verdieping overslaan stelt hij. Een handige tip.
Soms doet DvdW wel een erg groot beroep op zijn lezers, bijvoorbeeld wanneer hij schrijft dat onderwijs zou moeten zijn: jonge mensen inleiden in de kunst van het mens zijn (p13). DvdW stelt dat je geen filosofie hoeft te hebben gestudeerd (heeft hij zelf ook niet), want met een beetje moeite kun je zijn gedachten ‘heus wel’ volgen (p.45). Helaas is mij dat, ondanks mijn doctoraal bijvak taalfilosofie, niet altijd gegund.
Persoonlijkheidsontwikkeling is de kurk waar het kunst- en literatuuronderwijs op drijft. Kees de jongen, of Het grijze kind van Theo Thijssen, of Woutertje Pieterse van Multatuli, maar ook Ivoren wachters van Vestdijk leveren bij goede literatuurlessen zelfreflectie en empathie op, wat bij de leerling bijdraagt aan de ontwikkeling van de eigen persoonlijkheid.
Voorts kan ik weinig met het geciteerde werk van auteurs als Badiou, Biesta en Cornelis Verhoeven (filosoof en classicus). Badiou, een voormalig maoïst, pleit voor de terugkomst van een vorm van communisme. Als het gaat om ethiek en pedagogische vorming haak ik bij het lezen van de naam Heidegger (filosoof en een actieve fanatieke nazi en antisemiet) so wie so af. Of om Badiou’s citaat van Bob Dylan te citeren: ‘You don’t need a weatherman to know which way the wind blows’. Dat geldt zeker voor Heidegger, al bedoelde Badiou iets anders (met dank aan de recensie van Sophia de Wolf over een boek van Badiou op de site van het Humanistisch Verbond).
Het onderwijs kent veel uitdagingen, vooral in deze pandemische tijd. Daarom is het jammer dat er weinig expliciete aandacht is voor het belang van gedegen vakkennis en inderdaad de schoonheid daarvan, zoals DvdW stelt.
Denken en lezen zijn binnen een onderwijscontext onlosmakelijk verbonden. Bij de aandacht voor denken en leren mis ik auteurs en onderzoekers als Carl Bereiter Education and mind in the knowledge age. (London 2002) en Scardemalia. Zij hebben veel onderzoek gedaan naar lees- en denkprocessen. Een lezende leerling gaat volgens de befaamde onderzoekers Flower en Hayes een dialoog aan met de tekst en bevraagt die.
In Nederland kennen we Monique Volman en Anna Bosman of Inge de Wolf. Zij ontbreken. Het begint allemaal bij goed leesonderwijs van groep 1 tot en met het VO. Dat Liesbeth Koenens Het vermogen te verlangen wordt genoemd doet mij goed. Ja, de menselijke taal is iets uniek menselijks en ‘schoon’ of ‘mooi’. Maar haar noemen in dit verband komt vrij willekeurig over.
Het citaat uit De gelukkige klas van Theo Thijssen is prachtig. Maar de ironie is dat Theo Thijssen juist wars was van alle bemoeienissen van vakpedagogen (‘pedagogische kwakzalverij’). Lees er Piet de Rooy in zijn veel geroemde Geschiedenis van het onderwijs in Nederland, maar op na (p.130 e.v.).
Uiteindelijk is een denkende klas vooral ook een lezende klas. Overigens wordt het belang van lezen door DvdW ook onderschreven.
De denkende klas heeft voor een deel toch iets van een onbedoelde preek voor eigen parochie. Maar er is niets mis met een mooie preek al is hij soms wat fragmentarisch. De sterk doorgevoerde decimale indeling voegt daar weinig aan toe.
Het boek van DvdW zal zeker aanleiding kunnen geven tot discussie en in die zin is het zeker geslaagd, al moest ik soms denken aan de titel van het boek van Paula van Manen, ‘Wanneer krijgen we weer les’. Haar studenten werden een beetje moe van al het didactisch geëxperimenteer en de eindeloze discussies op hun ROC. De behoefte aldaar om het onderwijs te kantelen kostte haar wel haar baan.
Tijdens een lezing van Biesta in de Balie vroeg een lerares aan Biesta: “Maar hoe moet ik uw ideeën over subjectificatie nu vormgeven in de les?” Een duidelijk antwoord bleef uit.
YouTube: Auteur Dick van der Wateren over ‘De denkende klas’
Wim van de Hulst
Dank Jan, voor deze goede bespreking van het boek.
“Goed” in de zin van helder. Ik moet zeggen dat ik het boek nog niet gelezen heb (het ligt op de ‘stapel’), maar ik heb de indruk dat je recensie een correcte indruk geeft van wat het boek wel en wat het boek niet te bieden heeft. Al is die indruk hier en daar natuurlijk ook enigszins persoonlijk gekleurd (“geen groot liefhebber van Biesta”), maar dat mag natuurlijk in een recensie. Maar belangrijker: Het doet m.i. nergens afbreuk aan de zorgvuldigheid waarmee je het boek bespreekt.
Wel viel ik enigszins over de zin: “Maar of een zwaar belaste docent of een pabo-student met de zware theorie uit de voeten kan is de vraag.”
Natuurlijk is de belasting van de leraren en de veelheid van kennis en indrukken die een pabo-student vandaag de dag te verstouwen krijgt in toenemende mate problematisch. Maar ik denk dat het kernidee van dit boek juist is dat we ons daar niet bij neer moeten leggen en dat we dan maar niet de weg van de minste weerstand moeten kiezen. Sterker nog: Door zelf goed en diep over ons onderwijs na te blijven (!) denken helpen we ook de toekomstige generaties om dit goed te kunnen blijven doen. Het is mooi dat Dick zich kennelijk genuanceerd opstelt wat betreft didactische discussie rond EDI en dergelijke. Laat dat inderdaad aan de leraren over. En, zoals jij al schrijft, dat is inderdaad mede afhankelijk van de groep die je voor je neus hebt.
Maar laten we ook niet vervallen in het dan maar gemakzuchtig reduceren van ons onderwijs tot het zonder verdere bezinning zo effectief mogelijk toepassen van instructietechnieken om vooral kennis over te dragen. In die zin zou zo’n boek toch juist wel (ook) nadrukkelijk onder de aandacht van ‘zwaar belaste docenten en pabo-studenten’ gebracht moeten worden! Opdat niet alleen de ‘denkende klas’ maar ook de ‘denkende leraar’ niet langzaam maar zeker zal verdwijnen. En dat mensen als Anna Bosman en Inge de Wolf in het boek dan niet genoemd worden is m.i. zeker geen gemis. Zij hebben immer elders hun podium.