Ditmaal geen schoolreisje of werkweek, maar een verhaal over hoe stadskinderen in de jaren ’50/’60 de vakantie doorkwamen.
Gerard Wegman
Als kind, geboren in de jaren 50, was reizen een hele belevenis. Geboren in Amsterdam verplaatsten we ons te voet of per fiets. Mijn ouders kochten pas een auto toen, in mijn ogen, bijna alle ouders van kinderen die ik kende al een auto reden. In de stad verplaatste ik me lopend, op de autoped, fietsend, of we gebruikten de tram. Vooral dat laatste vervoermiddel verwonderde me. Staan bij de trambestuurder of op het open ‘balkon’ was als kind een spannende ervaring. Wanneer we op reis gingen naar de familie van mijn moeder in de bollenstreek, of naar het voor de vakantie gehuurde huis in Zandvoort, bracht de tram de ‘Kikker’ of ‘Blauwe Tram’ ons van Amsterdam Spui via ‘Haarlem Tempelierstraat’ – in mijn ogen een van de grootste OV-knooppunten rond 1960 – naar onze definitieve bestemming. Mooie herinneringen heb ik aan het ‘trambesturen’ op het achterbalkon waar ook een “stuur’ zat. Mijn broertje en ik ‘stuurden’ de tram achterwaarts met flinke snelheid langs de Haarlemmerweg van Amsterdam naar Haarlem. Onze ouders wisten tijdens de tramrit wel waar hun zoontjes uithingen.
Zelfstandig reizen werd als kind dus snel gewoon. Vooral de autoped was in mijn kinderjaren een geliefd vervoermiddel om Amsterdam te doorkruisen. Toen ik een jaar of negen was stepte ik, terwijl mijn ouders in de slagerij werkten waarachter we ook woonden, met de autoped samen met broertje van zeven en een schoolvriendje, van de rand van de Jordaan naar het IJ om daar naar de schepen te kijken, wat gratis tochtjes met de pont te maken of, wanneer we wat dubbeltjes gespaard hadden, een perronkaartje te kopen en wat rond te hangen in het Centraal Station. We deden geen kwade dingen, waren slechts nieuwsgierig en kwamen steeds weer veilig thuis.
Behalve die keer dat ik, terwijl we op een zaterdagmiddag langs de wallekant van het IJ langs aangemeerde binnenvaartschepen liepen, ik even niet goed oplette, struikelde over een landvast, mijn evenwicht verloor en daar, voor het Centraal Station, naast de veerpont, in het donkere water van het IJ plonsde. Bovengekomen staarden broertje en vriendje me hulpeloos aan. Gelukkig hadden mijn ouders ons al op jonge leeftijd ons zwemdiploma laten halen. Bij eerdere ‘tewaterlatingen’ had ik al aangetoond dat zwemmen met kleding, onderdeel van het B-diploma, door mij goed werd beheerst. Ook nu bleef ik, met mijn duffelse jas aan, keurig watertrappelen. Maar nu, opkijkend naar de hulpeloze blikken van broertje en vriendje en de hoge wallenkanten als muren om me heen, begreep ik dat ik zonder hulp van sterke handen zelf niet op ‘het droge’ van De Ruyterkade zou geraken. Gelukkig begrepen de twee paar ogen daarboven me dat ook snel en binnen een paar minuten verschenen er enkele hulpvaardige redders boven die veilige granieten rand. Stokers vanuit het ketelhuis van het station. Zij kregen me met vereende krachten weer uit het water en leidden me naar de overkant van de straat hun werkruimte onder het station binnen. Ik werd in een tobbe met warm water gezet en mijn ouders werden gebeld. Een hulpvaardige klant met auto was snel bereid me op te halen. Met een knalrode kop met natte haren, gehuld in een te grote overall, liep ik even later schuldbewust tussen vragende blikken van klanten door de winkel naar achteren waar de uitbranders aan duidelijkheid niets te wensen overlieten.
Aan ongeruste ouders dachten wij tijdens onze avonturen in de stad nooit. Kennelijk hoorde dit soort ervaringen bij het groter worden en het leerproces jezelf te redden. We wisten echt wel het verschil tussen goed en fout, zagen dat om ons heen ook regelmatig gebeuren, maar toch was er aan het eind van de dag altijd dat veilige ‘nest’ waar je de gebeurtenissen van die dag kon delen met je broertjes, zus of ouders. Of niet. Want er bleven natuurlijk ook ervaringen die ik alleen aan onze kat kwijt kon.
Ik ga ervan uit dat dit leerproces van zelfstandig ‘verrassende’ situaties de baas worden en verwerken, nog steeds onderdeel is van het leerproces van opgroeiende kinderen. Zorgen maak ik me een beetje over de samenleving die probeert mogelijke risico’s zoveel mogelijk weg te nemen, zodat kinderen die risico’s veel minder ervaren dan opgroeiende kinderen vele jaren geleden.
Als voorbeeld herinner ik me een situatie uit mijn begintijd als leerkracht in Purmerend. De stad groeide snel en ik werkte op een basisschool in een kinderrijke nieuwbouwwijk waar nog volop gebouwd werd. Langs het ruim opgezette scholencomplex liep dwars door de wijk een doorgaande weg. Links en rechts waren op makkelijk beloopbare afstand oversteekplaatsen met stoplichten. Toch investeerde de gemeente voor tonnen in de aanleg van een voetgangerstunneltje onder de weg door, zodat de kinderen veilig naar de overkant konden komen. In het drukke Amsterdam uit mijn kinderjaren herinner ik mij niet van zulke risico verlagende aanpassingen. Je moest gewoon “goed uit je doppen kijken” en nadenken voordat je handelde.
Geef een reactie