Zomerverhalen

Illegale grensoverschrijding

Gerard Wegman

Toen ik zo’n jaar of negen was maakte ik met mijn ouders op mooie zondagen fietstochtjes naar ‘Bosplan’, een groot werkverschaffingsproject ten zuiden van Amsterdam, aangelegd in de crisisjaren. Bos, grasvelden en waterpartijen voor de stadsbewoners. Fietstassen met daarin ingenieus opgevouwen stoeltjes voor mijn ouders. Wij kinderen vermaakten ons wel in het gras of water. Een tochtje met een huurkano was onvergetelijk. Soms fietsten we door naar Schiphol, aan de Ringvaart, waar we reizigers vanuit de hele wereld zagen arriveren of vertrekken. Een grote richtingaanwijzer met bestemmingen over de hele wereld stond er pontificaal op het bezoekersterras. Het buitenland was ver weg.

In de zomer ging ik met mijn iets jongere broertje en met kinderen uit de buurt twee weken dagelijks met de tram ‘op vakantie’ naar de ‘vakantieschool’ met de opwekkende naam ‘Licht en lucht’. Kortom: Wij Amsterdamse kinderen brachten (een deel van) onze vakantietijd in Amsterdam door.

In het stadsdeel dat wij ‘Nieuw West’ noemden stonden schommels, wippen en andere speelattributen klaar om je als stadskind uit te leven. Er was zand om in te graven tot aan het grondwater, de kledder. En er waren grote witte tenten om in te schuilen wanneer het slecht weer was. Samen spelletjes spelen of knutselen.

Het was de tijd van de ‘vakantiekolonies’ waar stadskinderen van hun bleke neusjes werden verlost. Ik had altijd met die kinderen te doen die ik als bevoorrecht kind in grote groepen zag lopen tijdens de overige weken van de zomervakantie in de badplaats waar mijn ouders dan een huis huurden. Eigenlijk had ik niets te klagen met die weken vakantieschool en het vermaak aan zee. De zaak van mijn vader was ’s zomers twee weken gesloten, zodat hij zich dan bij zijn vakantievierende gezin kon voegen.

In die tijd was er voor ons geen hunkering naar ‘buitenland’. We hadden nog geen auto en pas toen Sjoukje Dijkstra met haar dubbele axels tot Olympische hoogten steeg kwam er een televisieapparaat in de voorkamer te staan. Kijkend naar ‘De Verrekijker’ zagen we ineens steeds meer van wat er zich ver buiten de stad, en zelfs in het ‘buitenland’, afspeelde.

Mijn ouders gingen toen een weekje met kennissen naar dat buitenland, België. Zij kwamen terug met foto’s genomen voor ‘het Atomium’, onderdeel van de Wereldtentoonstelling in Brussel. Bij het bekijken van de foto’s vertelde mijn moeder dat zij, samen met mijn vader, voordat ik geboren was, met een vliegtuig naar het buitenland, Londen, was geweest. Die verhalen maakten indruk op me, maar mijn tienerjaren bleef ik toch steeds uitkijken naar die zomers op het strand voor de vuurtoren in Egmond.

Op de middelbare school ontmoette ik midden jaren zestig een ondernemende schoolvriend. Hij had grote broers die hem behoorlijk wereldwijzer hadden gemaakt dan ik toen was. Ik vermaakte me gedurende het jaar als een soort ontdekkingsreiziger in steeds verder liggende befietsbare delen van Amsterdam en omstreken. Mijn horizon verbreedde zich. In de zomer fietste ik zoals gewoonlijk met mijn zus en broertjes naar zee. Een buitenlandse reis stond nog steeds niet op het programma.

Totdat mijn schoolvriend, ik was toen net zestien, met een uitdagend idee kwam: hij zou op bezoek gaan bij zijn broer die in Brabant werkte. Mijn ouders vonden het prima dat ik mee ging in de veronderstelling dat een van de ouders van mijn vriend ons zou vergezellen. Ik kreeg vijfentwintig gulden mee om de reiskosten te betalen. Met een lunchtrommel en een flesje melk in mijn tas fietste ik ’s morgens vroeg naar mijn vriend die in ‘De Pijp’ woonde en daar met zijn fiets al voor de huisdeur op mij wachtte. Er was geen ouder te bekennen, maar hij meldde mij dat hij deze reis al eerder had gemaakt en dat begeleiding niet nodig was. Als zelfstandig zich ontwikkelende puber was ik direct overtuigd en fietsten wij naar het Amstelstation om daar met de trein naar het zuiden te vertrekken.

Via station Eindhoven was het nog een korte busreis naar Valkenswaard, de woonplaats van de grote broer. Deze was echter werken en na lang aanbellen reageerde de buurvrouw van de broer. ‘Hij is werken hoor! Komen jullie helemaal uit Amsterdam? Zonde! Jullie kunnen van ons wel twee fietsen lenen en dan de omgeving verkennen. Brabant is mooi hoor!’ 

Ze wees ons de weg richting het bos. Mijn vriend leek die weg te kennen. Ik volgde hem over bospaden tot we, naar ik mij herinner, aankwamen bij ‘De Achelse Kluis’, een klooster aan de rand van het bos. 

Zo’n honderd meter voor ons doemde naast de weg een roodwitte paal op. Ernaast een wachthokje met een man in uniform. En een bord met het woord België. Mijn eerste grensoverschrijding! Mijn vriend zwaaide vriendelijk naar de douanier, ik kopieerde het gebaar en de wachter bij de paal zwaaide vrolijk terug. Ik voelde dat ik bezig was met een illegale actie, maar speelde het theater van mijn wereldwijze vriend na en we fietsten vrolijk ‘het buitenland’ binnen. België! Ik was voor het eerst in het buitenland! 

Enkele honderden meters verder, buiten beeld van de grenswacht, stopten we en opperde ik dat dit toch niet zomaar kon. We hadden geen paspoorten bij ons! Er was geen stempel gezet! Mijn vriend stelde me gerust. Dit was echt geen probleem. Hij had een Poolse moeder en was eerder in een ander buitenland geweest. Hij verzekerde mij dat dit echt niet te vergelijken was met zijn reis die hij met zijn ouders naar Polen had gemaakt. ‘Belgen zijn eigenlijk een soort Nederlanders.’

Het liep inmiddels tegen het middaguur en we fietsten verder naar het eerstvolgende dorp, Bocholt. Er was een bushalte waar we onze fietsen stalden. Het bleek de beginhalte van de bus naar Hasselt. Na een rit van ongeveer een half uur stapten we uit in de buurt van het centrum van de stad. Na enig vragen met onze spreekwoordelijke ‘Hollandse mond’ belanden we op de Grote Markt. – Veel later ontdekte ik dat elke Vlaamse stad een ‘Grote Markt’ had en dat het daar altijd goed eten is. We hadden trek en deden ons te goed aan mosselen met friet. Het was voor mij kortom een eerste culturele kennismaking met dit buitenland.

Na deze heerlijke lunch slenterden we als twee Belgische scholieren een tijdje door het stadscentrum, waarna we de bus weer terug namen naar ‘onze’ fietsen en terug reden naar de grote broer van mijn vriend. De grenswacht was druk bezig met het controleren van een auto. Nederland weer binnenfietsen was een soort thuiskomen.

Na terugkomst in Amsterdam voelde ik mij ook een stuk ‘werldwijzer’. Ik vertelde mijn ouders van ons bezoek – zonder paspoort – aan Hasselt maar liet hen niet weten dat wij deze hele reis zonder begeleiding hadden gemaakt. Ik voelde nu voor het eerst dat grenzen er waren om over te steken en dat er voorbij Hasselt nog veel meer buitenland voor mij klaarlag.

Nu, zestig jaar later, heb ik met de ‘reislustige’ schoolvriend inmiddels drie continenten aangedaan.

Geef een reactie

3 + 7 =

Translate »