Jan Lepeltak
Onlangs begon de Graduate School of Teaching van de Universiteit Utrecht met een reeks colleges over onderzoek, leren en lesgeven. De reeks werd geopend met een presentatie van Pedro de Bruyckere, die inmiddels ook aan de Universiteit Utrecht is verbonden. Degenen die bekend zijn met het werk van Pedro weten dat hen een boeiende bijeenkomst te wachten staat. Pedro is goed op de hoogte van de resultaten van wetenschappelijk onderwijsonderzoek en daarbij ook een zeer onderhoudend spreker.
De inschrijving was al spoedig gesloten, bezoekers konden slechts op een reservelijst worden geplaatst. Dat wordt dus dringen dacht men. Dat liep helaas anders, de zaal was voor minder dan de helft gevuld. No show treedt wel vaker op bij gratis evenementen (overigens niet per se), maar dit was wel erg dramatisch.
In zijn lezing kon men twee elementen onderscheiden die geënt waren op zijn laatste boek dat hij samen met Casper Hulshof en Liese Minsinne schreef met de ambitieuze titel Bijna alles wat je moet weten over psychologie van kinderen en jongeren. De inhoud behelst de resultaten van leerpsychologisch en pedagogisch gericht onderzoek.
Pedro ging in op wat wel wordt genoemd de replicatiecrisis. Iedereen kent wel de voorbeelden van opmerkelijk sociaal-psychologisch onderzoek, waarvan na onafhankelijk replicatie-onderzoek door anderen niets van de resultaten en conclusies over bleef.
Soms kwam dat door methodologische fouten, maar ook door gewoon fraude waarbij geknoeid werd met de data. We kennen ook de bekende Nederlandse voorbeelden. Publicatiedrang speelt daarbij ook een rol. Publish or perish geldt zeker ook voor de tegenwoordige wetenschapper. Veel artikelen voor vooraanstaande tijdschriften werden na peer-review teruggetrokken. Er is een top 10 van ingetrokken artikelen. Boven aan de hitlijsten staat een vakgebied uit de medische wereld, de anesthesie, meldt Pedro. De experimenteel psycholoog Stuart Ritchie heeft het in zijn boek Science fictions over een epidemie van fraude, bias, fouten en hypes in de wetenschap.
Welnu wat betekenen de resultaten van de onderwijswetenschap voor de lesgevende mens in de klas? Pedro is nuchter en eerlijk, al zegt hij niet zo expliciet dat de resultaten en conclusies zijn na replicaties vaak tegenstrijdig. Is er sprake van een groeiende mindset van leerlingen bij een gerichte aanpak? Of is er sprake van een fixed mindset? De resultaten van groei vallen tegen, al is er bij heel goede leerlingen wel sprake van een zekere mate van groei. Na meta-analyse van een groot aantal onderzoeken blijkt het gemiddelde effect klein. Het geniep zit het in de term gemiddeld. Wanneer wel en wanneer niet. Dan gaat het schuiven. Er lijkt een correlatie met de sociale achtergrond van de leerling. De resultaten van cognitief georiënteerd onderzoek scoren beter na replicatie. Het belang van executieve functies is wel aangetoond alleen wat verstaat men er precies onder en zijn deze te verbeteren? Zo ja hoe.
Het zal duidelijk zijn dat de ervaring en kennis van de docent een cruciale rol speelt bij het (be)oordelen van onderzoeksresultaten. Het grote gevaar dat op de loer ligt is een vorm van wetenschappelijk nihilisme dat soms ook de lerarenopleiding bedreigt: ‘Het is ook maar wetenschap en dus een mening’.
Maar er is ook goed nieuws, bijvoorbeeld als het om leesdidactiek gaat. De al decennia durende strijd tussen de fonetisch georiënteerde methode en de globale methode is nu definitief gestreden. In een recent artikel in de New York Times verklaarde Lucy Calkins, een goeroe op leesgebied en (voormalig voorvechter van de globale methode) die al veel boeken op haar naam heeft, dat uit zeer uitgebreid onderzoek onder tienduizenden leerlingen is gebleken dat met de fonetisch (zeg aap-noot-mies- aanpak) het meeste resultaat wordt geboekt en dat voor een oorspronkelijk hartstochtelijke verdediger van de globale methode. Geef ze hele zinnen, verhalen en context en zo leer je lezen was de idee. Wij weten dankzij Kees Vernooy, Marita Eskes, Arjan van der Leij wel beter. Eerst zorgen voor een goede technische leesbasis en dan natuurlijk ook meters maken. De tragiek van het rampzalig hoge percentage laaggeletterden is dat veel pabostudenten überhaupt vaak te weinig notie hebben van leesdidactiek. Dat gaat gelukkig wel veranderen.
De pedagogische adviezen van Pedro leken het meest praktisch. Voorbeeld is de de mythe van het gedrag van pubers (vooral jongens) dat vooral wordt beschouwd als een kwestie van puberen en hormonen. Neen, daar is sprake bij slechts ca. 20% van de adolescenten. Bij de rest komt problematisch gedrag voort uit andere serieuze problemen. Die moet men boven water krijgen. Gesprekken bij de afwas en in de auto blijken een goede omgeving te bieden voor ongedwongen en diepgaande gesprekken waarbij “luisteren” het credo moet zijn.
Uit de teachertapp onderzoeken blijkt dat de motivatie van leerlingen een van de belangrijkste aandachtspunten voor leraren is. Er wordt gesproken over interne en externe motivatie. Schoolse vakken zoals wiskunde zijn niet bijster populair, toch kunnen deze in relatie tot het uiteindelijke doel zoals een bepaalde vervolgstudie wel degelijk positieve motivatie opleveren. Iets leren, je eigen maken leidt dan tot welbevinden. Jammer dat de term betekenisvol onderwijs hier niet viel, voor velen een kernbegrip in de didactiek. Als je wiskunde of natuurkunde nodig hebt voor je toekomstige vak/beroep dan geeft dat motivatie. Alleen een raad als: “volg je passie” leidt tot weinig resultaat en teleurstelling. Je leerdoelen concreet maken is het advies.
Geef een reactie