Gerard Wegman
Laatst hoorde ik van mijn twee jaar jongere broer wat mijn ouders bezielden, toen zij mij in 1958 van de school in ons ’blok’ in (oud)West overplaatsten naar de ‘School voor jonge heren’, Saint-Louis, aan de Keizersgracht in Amsterdam Centrum.
Mijn broertje was enkele jaren daarvoor als peuter, in een explorerende bui, even aan de aandacht van mijn moeder ontsnapt en op een meubel, dat tijdelijk op een balkonnetje in onze woonkamer achter de slagerij van mijn vader stond, geklommen en daarna enkele meters naar beneden gevallen. Met een flinke hoofdwond en een stevige hersenschudding heeft hij toen een weekje in het Onze Lieve Vrouwen Ziekenhuis doorgebracht. Omdat twee jaar later, bij zijn overstap naar de lagere school, misschien vanwege die val wat leerproblemen werden verwacht, hadden mijn katholieke ouders uitgevogeld dat Saint-Louis de school zou zijn waar mijn broertje het best begeleid zou worden. Hij ging dus naar de binnenstad en ik, zijn grote broer, verhuisde mee naar de ‘Jongeherenschool’.
Tot die overstap verliep mijn schoolloopbaan heel dicht bij huis. Wij woonden in een ‘blok’ met daarin: de RK kerk, De Liefde; een ‘bewaarschool’, waar ik als driejarige werd opgevangen door zuster Willibrord; naast ons huis de Fatima-kleuterschool, waar zuster Albina de scepter zwaaide en ik liefdevol allerlei fröbelwerkjes deed, zoals muizentrappetjes vouwen en met kleurige stroken prachtig vlechtwerk produceren. Ook herinner ik me de ‘wensjes’ die ik leerde om thuis bij speciale gebeurtenissen ‘op te zeggen’ waarna applaus en een rood hoofd.
Van mijn derde levensjaar tot mijn zesde ervoer ik ook de omgang met meisjes als klasgenoot. Dat was daarna afgelopen. Pas op de universiteit ontmoette ik die wezens weer als studiegenoot. Katholiek onderwijs was in de nadagen van het ‘Rijke Roomsche Leven’ ook in ‘mijn’ Amsterdam nog strikt gescheiden. En niet alleen die RK-wereld hoor, want in de zomer zwommen we in het ‘openbare’ Jan van Galen zwembad ook nog in het ‘jongensbad’.
Mijn twee eerste jaren lager onderwijs volgde ik op een jongensschool in ons blok. Naast de kerk stond de ‘Sint Bavoschool’ van meester Biemans. Dus ook hier alleen jongens in de eerste klas, en een juffrouw, juf Bijnen, die ik mij nog steeds als een schat herinner. Ze kwam ook wel eens bij ons thuis op bezoek. Waarom? Ik zou het niet weten.
In het blok, waarvan het deel met de kerk en alle scholen in 1990 gesloopt is, bevonden zich ook nog een mulo voor meisjes, een pastorie en een nonnenklooster, waar de zusters van ‘Het Heilig Hart’ woonden. Velen van hen werkten als leerkracht op een van de scholen. Mijn vader was onder andere lid van het schoolbestuur en het kerkbestuur. De nonnen van het klooster en de pastoor en kapelaans in de pastorie hebben altijd goed vlees gegeten.
Eigenlijk was het dus een verademing dat ik voor de derde klas van de lagere school de buurt verliet en aan de andere kant van ‘De Jordaan’ mijn schoolloopbaan voort zou zetten. Die tocht naar school was vaak avontuurlijk. Aanvankelijk samen met mijn broertje, ieder op een autoped, via de Rozengracht, de Westermarkt en de Keizersgracht; later ook wel op de fiets.
In die tijd forensde veel kantoorpersoneel vanuit de ‘Tuinsteden’, ‘Nieuw west’, ook per fiets naar hun kantoorplek aan een van de grachten. Fietsen was toen net zoiets als nu in de spits in de file rijden op de A1. Onze ouders hadden er vertrouwen in dat we hun instructies betreffende veilig fietsen goed zouden opvolgen. Ik ben in die jaren van Saint-Louis slechts één keer dermate lelijk gevallen dat ik daarbij, bleek enkele pijnlijke uren later, mijn scheenbeen had gebroken.
Met een klasgenoot, waarmee ik buiten school ook veel optrok, ging ik ook nog wel regelmatig lopend naar school. Ik liep dan een andere route: via de Westerstraat en andere straatjes in De Jordaan richting de grachtengordel. Elke tocht was een klein avontuur. Regelmatig kwamen we wonderlijke en bizarre mensen en situaties tegen. Zeker op maandagen, want dan was er markt in de Westerstraat en vooral ’s middags na school ‘vonden’ we nog wel eens zaken die we ‘nuttig’ konden gebruiken. Met de politie zijn we nooit in aanraking gekomen. Dat overkomt ‘jongeheren’ niet!
Van de Saint-Louisschool herinner ik me alleen maar fijne dingen. We kregen les van broeders of ‘leken-leerkrachten’, in mijn herinnering allemaal even aardig. In de zesde klas kregen we les van het hoofd der school: broeder Albertus. Iedereen in de klas kwam wel aan de beurt om af en toe een speciaal klusje voor hem op te knappen. In wat nu voor toeristen idyllische straatjes zijn, zoals Prinsenstraat en Herenstraat, bevonden zich allerlei nuttige winkeltjes waar we dan voor de broeder een boodschap moesten doen.
Een warme herinnering heb ik aan de af en toe passerende straatzanger. Er stond dan iemand voor de panden aan de gracht een heel repertoire Amsterdamse smartlappen te zingen. Dat vond de broeder even leuk, maar na enige tijd moest een van de leerlingen wel een kwartje brengen en het verzoek doorgeven dat het zingen voor de school toch wel storend was.
Achter de school, tussen de grachtenpanden aan Keizers- en Herengracht, bevond zich ons schoolplein. Daar werd gevoetbald, geknikkerd en getold of er werd ‘buiten’ gegymd. Voor de binnen-gymlessen moesten we als klas samen met de leerkracht naar de Haarlemmerhouttuinen lopen waar, achter de Haarlemmerstraat, een gymzaal was. Lopend over de Keizersgracht marcheerden we bij het passeren van ‘het broederhuis’ vooral keurig in de rij over het smalle stoepje langs de huizen. Bij de Brouwersgracht mochten we dan weer praten en ‘gewoon’ lopen. Zwemles hadden we in het Heiligeweg-bad. Om er te komen liepen we dwars door de binnenstad. Dat was op woensdagochtenden. Na afloop mochten we dan door naar huis, maar vaak bleven we hangen op de Postzegelmarkt, waar de kraampjes door de handelaren net waren opgezet. Soms kregen we gewoon een zegel, die later beschadigd of weinig waard bleek te zijn. Maar toch!
Ook in de zesde gingen we op een driedaags schoolkamp naar Oudenbosch. Daar stond een soort internaat dat ook door de broeders gerund werd. Wanneer de ‘geïnterneerden’ een week met verlof waren en het pand leeg stond, konden we er overnachten in de ‘chambrettes’ (één-persoons kamertjes met een gordijn als wand aan de gangkant). We maakten uitstapjes, onder andere naar de ‘Mini-Sint-Pieter’ en het ‘Zoavenmuseum’. Kortom, een katholieke invulling, waar ik gaandeweg de jaren zestig steeds minder last van had.
Ik was een erg jonge leerling, geboren eind juli. Hoewel de beroepskeuzetest die ik in de zesde klas aflegde uitwees dat ik geschikt was voor een ‘opleidingstraject richting een Kaderfunctie bij de PTT’, leek het broeder Albertus beter mijn ouders te adviseren er nog een extra jaar op een andere ‘Jongeherenschool’ aan vast te plakken. Bij broeder Constantius op de Sint Bernardusschool aan de Stadhouderskade, nog steeds geen meisjes, maar ook een topjaar. Ik kon maar heel matig voetballen, maar de broeder was een soort Rinus Michels, alleen zonder ‘voetbal is oorlog!’ Het team van mijn klas werd schoolvoetbalkampioen van Amsterdam en mocht daarom bij de wedstrijd DWS – Ajax in het Olympisch Stadion een voorwedstrijd spelen tegen een team met pupillen van beide profclubs. Ik was al lang blij dat ik bij het ‘entourage’ van de kampioen hoorde.
Na de HBS, het Ig, met nog steeds alleen maar jongens in de klas, moet ik vaststellen dat ik van mijn schoolloopbaan van mijn 3e tot mijn 19e alleen maar positieve herinneringen heb overgehouden. Dat er een einde is gekomen aan het gescheiden jongens/meisjes onderwijs; dat katholiek veelal is overgegaan in interconfessioneel, is in mijn ogen een ontwikkeling die nog veel verder moet doorgaan. Het door kinderen (iedereen trouwens) leren omgaan met Lhbtiq+ en allerlei sociale en etnische culturen binnen één groep en het loskoppelen van religie en onderwijs, lijken me ontwikkelingen die nog uitdagingen genoeg in zich hebben. Onderwijs zal altijd in beweging zijn. Ik wens dat de scholieren van nu later ook fijne herinneringen hebben overgehouden aan hun schooltijd. En dat zij zich maximaal hebben kunnen ontwikkelen, begeleid door geweldige, deskundige en empathische leraren.
Met mijn broertje is het ook goed gekomen.
Dat de ontwikkeling van het onderwijs gepaard moet gaan met schaalvergroting en sloop, daar heb ik meer moeite mee. ‘Mijn’ schoolgebouwen hebben allemaal hun functie verloren of zijn niet meer…
Ton Wegman
Een mooi tijdsbeeld en fijn om te lezen dat het met mij ook goed is gekomen…