Rineke van Daalen
Al meer dan tien jaar ben ik met het (v)mbo bezig en nu is het de eerste keer dat ik hoge verwachtingen van een minister van onderwijs heb. Uit zijn plannen blijkt dat hij echt werk maakt van de emancipatie van het mbo. Anderen probeerden dat ook, en in toenemende mate, maar zij richtten zich vooral op verbetering van het imago van het mbo. Met goedbedoelde leuzen zoals ‘het mbo is de kurk waarop wij drijven’, met voorstellen om de termen ‘hoger’ en ‘lager’ te vervangen door ‘theoretisch’ en praktisch’. Met maatregelen die ook mbo’ers sommige privileges van het studentenleven schenken – studentenkortingen, internationale uitwisseling en stages, studentenverenigingen.
In die zin heeft Dijkgraaf het tij mee, wat nog versterkt wordt doordat de groene transitie en de veroudering van de bevolking de behoefte aan mbo’ers zo duidelijk laten zien. Zijn plannen gaan echter verder dan die van zijn voorgangers. Als ze gerealiseerd zouden worden zou dat een omslag betekenen in het denken over onderwijs en zou het een verandering in het stelsel betekenen. Dat stelsel zou minder hiërarchisch worden.
Dijkgraaf wil het mbo een positie geven die gelijkwaardig is aan die van het hbo en het wo. Hij verzet zich tegen de halfslachtige positie die het mbo historisch gezien in het Nederlandse onderwijsstelsel inneemt, ergens tussen voortgezet onderwijs en hoger onderwijs in. Die plaats is te begrijpen vanuit de geschiedenis van de vroege industrialisatie, maar in de 21e eeuw is een tweedeling naar algemeen vormend en beroepsgericht onderwijs achterhaald geraakt. Het scherpe onderscheid tussen theoretisch en praktisch onderwijs heeft zich echter diep geworteld in de Nederlandse cultuur en heeft een bijzonder hardnekkig karakter.
Dijkgraafs verdienste is dat zijn plannen de vermeende tweedeling tussen hoofd en hand met een grote sprong achter zich laten. Hij wil af van van een hiërarchisch onderwijsmodel waarin intellectuele prestaties bovenaan staan, hij ziet het volgen van beroepsonderwijs als een positieve keuze. Zijn uitgangspunt is een andere definitie van gelijke kansen: ieder kind moet ongeacht herkomst de mogelijkheid krijgen om eigen talenten optimaal te ontwikkelen en moet een eigen pad kunnen uitzetten. Dat hoeft niet per se de route van het vwo en het hoger onderwijs te zijn, wat meestal onder ‘gelijke kansen’ wordt verstaan. In Buitenhof van 4 september 2022 laat Dijkgraaf blijken dat de persoonlijke groei van alle studenten voor hem een belangrijke waarde is. Hij ziet mbo, hbo en wo als een brede waaier van mogelijkheden, waaruit jonge mensen hun keuzen kunnen maken. Ook de half miljoen mensen die een mbo-opleiding volgen. Als een student ervoor kiest om Egyptologie te studeren, vindt Dijkgraaf dat zo iemand de kans moet krijgen om dat te doen. Hij denkt dan niet alleen aan studenten op de universiteit, maar ook aan die op het mbo. Dat mbo-studenten maatschappelijk gezien hard nodig zijn, hoeft volgens hem niet te betekenen dat ze zich in hun keuzen door onze behoeften laten beperken.
Dijkgraaf presenteert zijn plannen in zijn agenda van 20 oktober 2022. Tot 2027 wil hij circa 0,9 miljard per jaar investeren in een versterking van het mbo. Het is een brede en veelzijdige agenda, waarin de minister sterke punten verder wil versterken en bestaande problemen wil aanpakken. De combinatie van leren en werken ziet hij als een sterk punt van het mbo. Hij is daar trots op en merkt dat buitenlanders jaloers zijn op dit onderdeel van het mbo. ‘Met de focus op de beroepspraktijk is het mbo een drijvende kracht voor innovatie’, zo stelt de minister, en hij ziet ‘onderwijs voor de toekomst’ als een van de prioriteiten in zijn beleid. Het mbo moet een volwaardige en gelijkwaardige partner in de onderzoeks- en kennisinfrastructuur worden.
Robbert Dijkgraaf blijft zijn eigen ideeën trouw. Al in Gewoon werk. Over vakkundigheid in het verwaarloosde midden(2014: 140) citeerde ik hem toen hij vanuit de Verenigde Staten een enthousiaste column schreef over de high school van zijn kinderen. Hij constateerde toen dat jonge mensen in het Nederlandse onderwijs vroeg en categorisch naar hun vermogens worden ingedeeld, en dat het onderwijsaanbod daarop wordt ingesnoerd. Deze specifieke vorm van meritocratisering is er niet op gericht om individuele leerlingen onderwijs te geven dat is afgestemd op hun eigen belangstelling en eigen talenten. Op de Amerikaanse high school van zijn kinderen was daarvoor wel ruimte. Zijn kinderen kregen een rijk aanbod aan cursussen, waaruit ze hun eigen trajecten konden samenstellen, ondersteund doorcounselors. Ze werkten in hun eigen tempo, en jong en oud zaten door elkaar heen in de klas. Dijkgraaf contrasteert dit onderwijs met het Nederlandse, waar steeds een groep leerlingen afvalt, die dan wordt afgesneden van een deel van het onderwijs en die op die manier in hun ontwikkeling wordt beperkt. In Nederland voltrekt zich een voortdurende selectie, die resulteert in een eenzijdige ontwikkeling (nrc 6/10/12).
Het zijn precies dit soort ideeën die de achtergrond vormen van Dijkgraafs mooie plannen voor het mbo, en hij is bij uitstek de geschikte figuur om ze te verdedigen: internationaal gelauwerd wetenschapper in een abstract vak, iemand die als geen ander weet wat presteren en excelleren is. Ik vind het een verademing om juist deze minister te horen zeggen dat we in Nederland een groot probleem hebben met prestatiedruk.Natuurlijk, het zijn nog maar plannen, maar laten we hopen dat Dijkgraaf de overredingskracht bezit om zijn programma door de Tweede Kamer te loodsen, en dat hij ook uit het veld voldoende steun krijgt om zijn ideeën in de praktijk te brengen.
De auteur: Rineke van Daalen
Geef een reactie