Jan Lepeltak
Begin deze maand werd er veel aandacht besteed aan voorspellingen die gedaan waren voor het jaar 2019. Oude voorspellingen kwamen niet uit en nieuwe voorspellingen werden gedaan. Zie ook het blog van Wilfred Rubens. Samen met Pedro de Bruijckere stelt hij de vraag of we wel moeten doorgaan zoveel in ICT in het onderwijs te investeren.
ICT en onderwijs is een dankbaar onderwerp als het om voorspellen gaat. In ruim 35 jaar heb ik veel langs zien komen. Ooit noemde iemand mij Ed-tech-veteraan en inmiddels ben ik volgens sommigen een ED-Tech-Boomer. De ICT-zieners kan men vooral vinden in kringen van onderwijsmanagers, hard- en softwareontwikkelaars en -leveranciers. Wie te rade gaat bij de grote computerwetenschappers komt niets van euforie tegen. Zelfs Bill Gates, Steve Jobs en consorten, houden hun kids ook ver van ICT. Toch bemoeien Google, Microsoft en Apple zich steeds intensiever met het onderwijs.
Zelf heb ik mij in de afgelopen decennia nauwelijks bezondigd aan het doen van heftige voorspellingen. Als ik presentaties gaf werd mij soms achteraf het gebrek aan opzwepend enthousiasme verweten. Ik geloofde en geloof zeker in de impact van ICT op ons leven en ook het onderwijs, maar kalm en met mate. Daarbij was vanaf het begin scholing, professionaliseren en wat men nu noemt ontwikkeling al de bottleneck bij zinvolle invoering.
Mijn scepsis is gewekt tijdens mijn studie eind jaren ’70 toen ik werkgroepen volgde bij Hugo Brandt Corstius en kunstmatige intelligentie aan de orde kwam. De beperkingen van de computer werden snel duidelijk en dat gold ook de ongelimiteerde voorspellingen over de mogelijkheden met vijfde generatie computers begin 21e eeuw.
Wat ook meespeelde was een scriptie die ik schreef naar aanleiding van een boek van de futuroloog en uitvinder van het vak prognostica. Prof. Dr. Fred Polak schreef columns voor de Telegraaf en deze werden gebundeld uitgegeven. Polak is omstreden en claimt nogal wat zaken voorspeld te hebben (de komst van de chip bijvoorbeeld). Bekend was zijn boek de Toekomst is verleden tijd. Een mooi artikel over hem is te vinden in het NRC (oktober 1980).
Mijn eigen actieve betrokkenheid begon toen ik les gaf op een middelbare school midden jaren ’80. Er verscheen in het vaktijdschrift Levende Talen een artikel over programmatuur waarmee men opstellen zou kunnen nakijken. Sterker nog, het programma keek de schrijfsels na. Zoveel onzin kon niet onbesproken blijven en ik schreef een reactie. Het artikel bracht mij, geheel op eigen kosten, naar Bell labs in Murray Hill (New Jersey) waar de Writers Workbench was ontwikkeld. Een verslag van mijn trip verscheen in het weekblad Computable. Ook bezocht ik tijdens deze reis het MIT-medialab (net geopend) alwaar Seymour Papert en de zijnen de educatieve programmeertal Logo ontwikkelden. Ik interviewde Papert en het interview verscheen in de Volkskrant.
Overigens beschouw ik Papert als een waarlijk visionair, al was hij ook niet zuinig met voorspellingen, met name over de wijze waarop kinderen een programmeertaal leren. Ik heb eens een ‘les’ van hem op de Henningan School in Boston bijgewoond. Wie zelf les geeft heeft niet veel tijd nodig om te zien dat er iets niet klopt. De jonge, merendeels zwarte, kinderen waren muisstil ‘aan het werk’ en hielden de docenten, met name de beroemde professor, vanuit hun ooghoeken haarscherp in de gaten. Of er feitelijk iets gebeurde dat op leren leek durf ik niet te zeggen, maar twijfels waren mijn deel.
De grote zelfverklaarde onderwijsguru’s komen doorgaans uit de hoek van de schoolleiders, schoolbesturen, onderwijsmanagers en begrijpelijkerwijs ook van de producenten van hard- en software. Dat is nog steeds zo. Hun acolieten verspreidden het woord en men zag dat het goed was. De door Microsoft geheel verzorgde reizen voor schoolbestuurders naar Seattle zullen een handje geholpen hebben.
In 2010 zouden er volgens de ’visionairs’ geen schoolboeken meer bestaan. Men gaat met een speciaal computertje, zoals toen de Apple E-mate, naar school. De encyclopedie werd multimediaal en op een CD-Rom gezet, Encarta genaamd.
De opwinding brak geheel los toen internet midden jaren ’90 tot het onderwijs doordrong. Parate kennis was onzin, als je het maar kunt opzoeken, werd het adagium. De leerling logde in en ging lekker, volgens eigen tempo en planning, aan de gang in het studiehuis. Deze duizelingwekkende mislukking heeft veel geld gekost en weinig opgeleverd.
Ook herinner ik me een rapport van een visitatiecommissie van de pabo in Deventer, waarin een bekend lector en lid van de commissie de opleiding kritisch bejegende, omdat (ik citeer): ‘het sociaal-constructivisme nog onvoldoende tussen de oren zat bij de studenten….’. We weten inmiddels waar dit allemaal toe heeft geleid.
Zo kenden we de Smartschools, de School van morgen, begrippen als neurodidactiek, digitale didactiek, de ideeën van de Indiase guru Sugata Mitra: geef kinderen onbeperkt toegang tot internet en ze leren vanzelf, stelde hij eens op een congres in Amsterdam. Mitra, hoogleraar Education Technology in Newcastle, grossiert in onbewezen stellingen. Deze voorspellingen, die hun hoogtepunt vonden in de introductie van de iPad als didactisch wondermiddel, kwamen nooit uit kringen van werkelijke computerwetenschappers, integendeel. Het is dus niet zo dat er super hoge verwachtingen en voorspellingen uit die hoek zijn gekomen. Voor deze gelegenheid heb ik het toenmalige gezaghebbende Amerikaanse tijdschrift voor microcomputers Byte geraadpleegd.
In 1984 en 1987 verschenen er themanummers over educational computing. 1984 was ook het jaar waarin, door de introductie van de Apple Macintosh met zijn grafische interface, personal computing revolutionair veranderde. Al duurde het vanwege de Microsoft MS-DOS dominantie nog jaren, voordat dit doordrong tot het Nederlandse onderwijs.
Het ging in de eerste periode vooral over het leren werken met en het programmeren van de computer (‘learning to use’). In de jaren ’90 verschoof de focus naar ‘using to learn’ en deze eeuw ligt de focus op ‘learning to create’ en is programmeren en het bredere computationeel denken weer aan de orde.
Vanuit de politiek lag in de VS het accent vooral op het verbeteren van de productiviteit binnen het onderwijs’. Zo lezen we in Byte van juni 1984 (p.224) dat volgens Dr. Arthur S. Melmed, een functionaris van het Amerikaanse ministerie van onderwijs, dit het centrale onderwerp is voor onderwijsmensen en onderzoekers in het toen komende decennium. Dit was volgens hem ook nodig: “Faillure will have a profound and deleterious (schadelijk) effect on our national economy.” Overigens was de kijk op de rol van de computer binnen onderwijs een opmerkelijke. In een press-release van de universiteit Carnegie-Mellon werd gesteld dat het nieuwe netwerk voor personal computers dezelfde rol speelt als de assembly-line in de jaren’20 bij de productie van auto’s. Studenten konden door de PC hun leervermogen significant vergroten binnen de universiteit. ‘Investeren in hard- en software wordt als zeer kosteneffectief gezien’, werd er gesteld. Leraren konden worden bespaard door ‘unskilled resource managers’ in te schakelen. Deze waren te vergelijken met surveillanten bij het afnemen van examens. Let wel, dit is niet afkomstig van computer-scientists, maar van algemene managers bij wie het vooral om doelmatigheid, kosteneffectivitieit en prestige ging (en gaat).
Alfred Bork (1926-2007), hoogleraar computer-science aan de Universiteit van Californië in Irvine en directeur van het Educational Computer Centre, is een stuk kritischer. Hij schrijft in Byte van februari 1987, (p. 201 e.v.): “The results of computing in learning are dissappointing: studies show that computers do more harm than good. Effective use of computers in learning will not occur automatically.” Zoals Alfons ten Brummelhuis (Kennisnet) in zijn metaonderzoeken heeft aangetoond: het inzetten van computers heeft alleen zin als die inzet goed doordacht is en in ingebed in het curriculum. Hier krijgt Bork decennia later nogmaals gelijk. Het artikel van Bork bracht mij ertoe om hem in 1987 in Irvine, Californië te interviewen voor het blad Computers op School.
Henry J. Becker, onderzoeker aan de John Hopkins universiteit, schrijft in de Byte van 1987 (p.149 e.v.) naar aanleiding van een nationaal onderzoek over computergebruik in het onderwijs: “The believe that computers can provide benefits and optimistic expectations (…) have fueled a tremendous growth in the use of computers over the past several years. But in the long run, educators will lose faith in the value of computer-based instruction if objective evaluations begins to accumulate evidence that computers have made little difference in the education of most children and adolescents.”
Joseph Weizenbaum (1923-2008), hoogleraar computer science aan het MIT en een van de grondleggers van de kunstmatige intelligentie, gaat in Byte van juni 1984 (p. 225) nog verder:
Waarom moet je leren programmeren zoals met Logo? Een programmeertaal leer je niet zoals een kind zijn moers taal leert of een tweede natuurlijke taal. Waarom moet je van alles van een computer weten? Je weet ook niet hoe een elektromotor werkt, die zit overal in verwerkt. Je stofzuiger, de mixer. Maar niemand zegt: “Ik gebruik een elektromotor geprogrammeerd als een stofzuiger.”
Programmeertalen zijn meer zoals wiskundige of fysische talen. Weizenbaum meent, dat de invoering van computers in de basis- en middelbare school is gebaseerd op een fout die wordt veroorzaakt door verkeerde aannames. Onze scholen kennen verschrikkelijke problemen, stelt hij. De invoering van computers vormt volgens hem op zijn best alleen maar een afleiding, en mogelijk een gevaarlijke afleiding, van die problemen. De PC wordt ingezet als een snelle fix om de illusie te wekken dat het probleem wordt aangepakt.
“Als John niet kan lezen en iemand schrijft een computerprogramma dat Johns leesscore een beetje verbetert, dan is het het eenvoudigst om een computer binnen te brengen en John er aan te zetten, stelt Weizenbaum. Dan is het niet meer noodzakelijk om je af te vragen waarom John slecht leest. Met andere woorden: men hoeft niets aan het schoolsysteem te veranderen.” Dit schreef Weizenbaum in 1984.
Wie de Pisa-resultaten van de afgelopen 10 jaar doorneemt kan helaas niet concluderen dat de computer vooralsnog veel heeft bijgedragen aan verbetering van het onderwijs.
Alois Ruitenbeek
uitstekend overzicht, dank je wel!
Aad van der Drift
Beste Jan,
In jouw stuk heb je het over leerrendement. Daar is zeer zeker wel een kritische kanttekening bij te plaatsen. Toch heeft ict in het onderwijs volgens mij een ander doel (gehad), namelijk: “het onderwijs bij de tijd houden”. Ten Brummelhuis heeft inderdaad door onderzoek aangetoond dat dat in voorwaardelijke zin kan.
Een leerling op een school hoeft wat mij betreft niet als volleerd programmeur de school te verlaten, maar het is gek als hij niet weet hoe onze samenleving van programmeren afhankelijk is geworden en hoe dat werkt.
Tegenwoordig leer je inderdaad niet hoe de elektromotor van een stofzuiger werkt. Heeft iemand die wel weet hoe het principe van zo’n motor is in veel gevallen geen voorsprong op degene die alleen maar het aan/uit knopje weet te vinden? De eerste raakt in paniek als de stof niet wordt opgezogen, de ander beredeneerd waarom iets niet werkt en vindt een rationele oplossing.
Even nog een stelling van mij: “als we de digitale wereld niet begrijpen worden we uiteindelijk overgeleverd aan de grote digisaurussen die ons gaan beheersen”.
Ik ben benieuwd hoe we over 50 jaar tegen deze jurasic-bewering aankijken.
Paul Jansen
Een interessant verslag van de geschiedenis van de illusies rond ICT en onderwijs. Het zou waarschijnlijk hilarisch zijn om eens een Nederlandse stapel lezingen en teksten door te ploegen op zoek naar onzinnig optimisme.
Zoals zo veel zaken is het gebruik van ICT in het onderwijs gepusht door kapitalistische belangen. De ‘magnet schools’ zoals ingericht door Apple, andere voorbeeld scholen ingericht door IBM. De Tulip computers in Nederland.
De hoge verwachtingen zijn nooit uitgekomen. En nog steeds niet. Wat overblijft is een (komend) evenwicht tussen oude (papieren) middelen en de nieuwe ICT middelen. Een tekstverwerker is handig voor een werkstuk, een papieren boek bladert prettiger door, leest makkelijker. Zoals een schoolleider laatst verzuchtte: ‘Ik dacht dat de leerlingen alleen een IPad in hun tas nodig hadden. Maar daar kom ik van terug. De tas is alleen nog voller geworden: boeken én iPad.’
Droevig is dat het onderwijs er niet of nauwelijks in slaagt om leerlingen bewust te maken van hun afhankelijkheid van de grote ICT bedrijven zoals Facebook, Google, Microsoft. Dat bewustzijn ontbreekt trouwens bij de meeste Nederlanders. Zoals de oude Grieken zaken bestempelden als Farmacon, d.w.z. iets wat je ten goede kunt gebruiken of ten kwade, zo kun je ICT ook als Farmacon zien. Conform de filosoof Bernard Stiegler. Kijk maar eens hoe Twitter de Amerikaanse politiek verandert. Kijk naar criminele hackers. Kijk naar de vele uren die kinderen op hun schermpjes doorbrengen wat ze daarin doen.
ICT geletterdheid met twee componenten, instrumenteel en reflectief/filosofisch zou een belangrijk vak moeten zijn in alle onderwijs vormen voor alle leerlingen. Daar hebben ze meer aan dan de abc formule :).