We hadden allemaal boter op ons hoofd.
Door Jan Lepeltak
Door de brexit-perikelen kijk ik eens terug op mijn EU-onderwijservaringen. Die ervaringen beginnen in 1986. Het was het jaar waarin ik deel nam aan mijn eerste projecten van wat toen nog de EEG heette (er zouden enkele tientallen volgen). Ons talenproject werd geleid door Engeland, zoals de meeste onderwijs-ICT-projecten. In dit geval was Deryn Watson coördinator. Deryn werkte aan haar promotie-onderzoek (ze werd later hoogleraar op Kings College), verder Christina Preston (VK) en deelnemers uit Denemarken. De Nederlandse deelnemers gaven nog les; ikzelf werkte net bij de SLO na tien jaar lesgeven.
Onze bijeenkomsten werden gehouden in een sfeervolle voormalige 19e-eeuwse kostschool op het einde van de Piccadilly Lijn (Cockfosters). Eerlijk gezegd ben ik kwijt wat we gezamenlijk moesten ontwikkelen. Het was iets met taal. De discussie ging vooral over de vraag wat de rol van de docent is in het ontwikkelproces van educatieve software. Het project leverde voor mij een inmiddels 30-jarige vriendschap op met Christina en haar man.
Christina gaf toen nog les. Onze bezoeken waren en zijn inspirerend. Zij komt over enkele weken weer bij ons langs. Na een zeer ingrijpende privégebeurtenis enkele jaren later (Christina verloor haar dochter) werkte ze keihard door en richtte MirandaNet op wat inmiddels het grootste internationale netwerk van docenten is.
Ook met de Nederlandse deelnemers en Deryn Watson bleven de contacten goed. Guus Vlaswinkel was docent Nederlands op het Sint Odulphus College en werd later mederedacteur van ‘Computers op School’. Guus overleed onverwacht op 46- jarige leeftijd. Zijn indrukwekkende begrafenisdienst, waarbij de hele school aanwezig was, staat nog steeds in mijn geheugen gegrift.
We wisselden ideeën uit en leerden van elkaars schoolsystemen. Het was het waard al bracht het concreet niets duurzaams op. Daarna werden mijn ervaringen wisselend. De kans om door Europa te reizen voordat Easyjet en andere prijsvechters bestonden was natuurlijk een geweldige buitenkans waar ik opportunistisch gebruik van maakte. In die zin heb ik ook boter op mijn hoofd. Uiteindelijk heb ik ruim vijftien Europese hoofdsteden bezocht. Als je eenmaal in het EU-circuit zit dan openen veel deuren zich. Ik merkte dat na bijna vijftien jaar de regels steeds bureaucratischer werden, de resultaten steeds onbelangrijker en het verblijf steeds luxer. Daar schreef ik ooit eind jaren ’90 een ironisch/cynisch artikel over. Wat ik verwachtte gebeurde, het was meteen de laatste keer dat ik werd uitgenodigd.
Even terug in de tijd. Toen het World Wide Web ontstond (1994) maakte ik in Luxemburg tijdens een EU-workshop voor het eerst kennis met een webbrowser (Mozaic). Later bezocht ik een conferentie in Denemarken waar gesproken werd over de noodzaak om een Educatief Europees netwerk op te zetten. Het Deense conferentieoord was sjiek en we dineerden in het kasteel waar Hamlet is gesitueerd en dat daarvoor bij hoge uitzondering door de Deense overheid was opengesteld. In 1994 reisden Betty Collis, toen hoogleraar aan de Universiteit Twente, en ik naar Brussel voor een gesprek met een van de eurobureaucraten.
Bij het antichambreren met Betty werd ons op het hart gedrukt het woord internet niet te gebruiken. Dat zou slecht vallen bij directeur … huppeldepup. Nee er moest iets Europees komen met een andere naam. Het was me inmiddels duidelijk geworden dat daar de feitelijke macht lag. Wilde je iets dan waren goede contacten met de bureaucraten een absolute voorwaarde. Geen wonder dat ik altijd veel Belgische collega’s tegenkwam. De EU-burelen waren voor hen om de hoek en men wist de weg. Het probleem was niet dat onze ideeën of de samenwerking slecht waren. Integendeel, probleem was dat Brussel, lees de bureaucraten die nog steeds de dienst uitmaken (de Eurocommissarissen zijn slechts passanten), niet in opbrengsten geïnteresseerd zijn. Het geld moet er dat jaar op tijd uit. Verder eiste Brussel een uitgebreid rapport (dat niemand las) en een gedetailleerde financiële verantwoording en klaar is Kees. Verschillende onderwijsministers, te beginnen bij Deetman, zouden het EU-onderwijs-gebeuren hebben laten versloffen (volgens ambtelijke bronnen) volgens Rijzen doe je internationale samenwerking op de fiets. Vervolgens vertrok Ritzen na zijn ministerschap naar de Wereldbank in New York.
De praktijk. We werkten in de jaren ’90 aan een mooi project waarbij er een internationale prototypische educatieve website werd ontwikkeld waarmee door docenten content kon worden uitgewisseld. De Spanjaarden waren penvoerders. De website kwam online. Er is verder nooit meer iets met de aanbevelingen gedaan. Zo zijn er legio producten die uiteindelijk, zonder enige feedback, in een Brusselse bureaula verdwenen. Intussen begon men in Brussel het wiel opnieuw uit te vinden wat bijvoorbeeld leidde tot het European Schoolnet.
Een hele zware bezem halen door de bureaucratie en de bijbehorende managers is de enige echte oplossing. Maar de EU moeten we natuurlijk niet verlaten.
Geef een reactie