Net 81 en dan afscheid nemen van je actieve rol in het onderwijs in het Hard Rock Hotel American in Amsterdam. Het werd afgelopen zondag een feestelijke bijeenkomst. The grand old lady van het Nederlandse onderwijs vierde haar verjaardag en gaat het wat rustiger aan doen, althans dat is de bedoeling…………”
Voordat zij met een heldere afscheidsrede de streep zette werd ze verrast door Paul Depla, burgemeester van haar woonplaats Breda. Depla memoreerde beknopt haar indrukwekkende tocht door het onderwijsveld, haar eerste jaren in haar geboorteplaats Assen, haar opleiding in Groningen, haar werk in het lager onderwijs in Amsterdam en later in Breda, haar bijles-werk en haar rol als luis in de pels als bestuurder namens het primair onderwijs in BON. Vooral haar voortdurende inspanningen om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren, de laatste jaren vooral via social media, maakte haar tot een ‘dame’ die haar zorg besprak met leerkrachten, kamerleden en ministers. Het welverdiende lintje verraste Jeanet zichtbaar.
Om haar ideeën en zorgen kracht bij te zetten had Jeanet voor deze middag haar studiegenoot aan de Rijkskweekschool te Groningen, emeritus hoogleraar theoretische en historische pedagogiek Jan Dirk Imelman, uitgenodigd. Hij besprak de teloorgang van de algemene vorming in het onderwijs. Zijn gedachten hierover beschreef hij onder andere in zijn boek ‘De verweesde school’.
Vervolgens kwam Jeanet zelf uitgebreid aan het woord. Haar afscheidsrede was helder en gericht aan ieder die invloed kan hebben op de ontwikkeling van kinderen: leerkrachten, ouders, beleidsmakers, politici. Jeanet hoopt met haar woorden een opdracht neer te leggen die een aanzet kan zijn voor het verbeteren van het onderwijs. Komenskypost wil daar graag aan meewerken en publiceert hierbij integraal haar afscheidsrede.
De onmenselijke maat en de crisis in het onderwijs
“Mijn verhaal gaat over de staat van het onderwijs en hoe dat zo gekomen is. Vandaar ook de titel:
De onmenselijke maat en de crisis in het onderwijs
De vorm waarin ik dit verhaal heb gegoten, is het sprookje. Nu beginnen de meeste sprookjes met: Er was eens…. Om te eindigen met: en ze leefden nog lang en gelukkig.
Het sprookje van vanmiddag is een surrealistisch sprookje voor volwassenen. Het begint goed, eindigt dramatisch, maar dat wil niet zeggen dat er geen hoop is.
Want ik vraag jullie op de M/V af: waar zouden we zijn als we niet meer kunnen vertrouwen op de professionele intuïtie van de agent, van de verpleegster, van de juf of leraar, kortom: van de vakman of vakvrouw? Dat is de hoop!
Maar goed, dat sprookje dus…
Er was eens een meisje dat in augustus 1940 geboren werd in een eenvoudig middenstandsgezin. Dat meisje heeft de verschrikkingen van de oorlog niet bewust meegemaakt, maar ze hebben wel voor een groot deel haar leven bepaald. Ze hoopte dat het nooit meer oorlog zou worden en toen ze nog heel even in god geloofde, bad ze ’s avonds als ze naar bed ging:
‘Lieve Heer, laat nooit meer de atoombom vallen’ en er meteen achteraan: ‘kunt u niet zorgen dat ik een hele mooie pop krijg van Sinterklaas?’
Die pop zou ze niet krijgen, want natuurlijk veel te duur.
De angst voor de ‘atoombom’ had ze van haar ouders meegekregen: die spraken veel en vaak over een ‘atoombom’ die de hele wereld kon vernietigen.
Later wist ze dat het ging over twee luchtaanvallen door twee Amerikaanse B-29 bommenwerpers die met hun dodelijke lading in augustus 1945 de Japanse steden Hiroshima en Nagasaki wegvaagden.
Ze zal ongeveer negen of tien geweest zijn toen ze van haar geloof afviel, toen de dominee van de hervormde kerk die ook catechisatie gaf, het verhaal vertelde van Mozes die de Rode Zee spleet, opdat hij met zijn volk naar het ‘beloofde land’ kon vluchten.
Ze zei diep verontwaardigd tegen de dominee: ‘Maar dat kan helemaal niet, dat is niet waar en water kan ook niet in wijn veranderen’. Waarop de dominee naar haar ouders ging, om te vertellen dat het meisje niet meer welkom was tijdens zijn lessen. Ze veroorzaakte te veel ophef.
Ze ging dus toen al de discussie aan en dat zou de belangrijkste rode draad worden in haar leven.
Het kleine meisje stond pal voor haar mening en dat leidde nogal eens tot grote conflicten, vooral met ‘boze witte mannen’, om te beginnen met de dominee en later, tegen het eind van haar loopbaan, met haar schoolbestuur en andere werk-gerelateerde mannen.
Dat meisje is een pre-boomer geworden en ze blikt vanmiddag, na precies zestig jaar, terug op haar lange onderwijsleven.
Veel van haar idealen zijn in duigen gevallen: als jonge vrouw en lerares geloofde ze namelijk onvoorwaardelijk dat door het geven van goed onderwijs je alle leerlingen, ongeacht welke achtergrond, goed kon leren lezen, schrijven en rekenen.
Was het meisje immers zelf niet van een dubbeltje een kwartje geworden? Ze had zelf nog les gekregen in de sfeer van het verheffingsideaal van de PvdA.
Op school had ze uitstekend leren lezen, schrijven, spellen en rekenen. Zo is ze grotendeels geworden wie ze wilde zijn: een goede juf die de kinderen zich later nog zouden herinneren.
Terug naar het meisje dat op 18 augustus 1940 werd geboren als Jantje Huizing in een gezin met drie kinderen in het onvolprezen Assen. Ze was het enige meisje.
Haar ouders hadden het niet breed, zoals de meeste mensen in die tijd en ze groeide niet op met boeken en muziek. Van 1944 tot 1946 ging ze naar de kleuterschool van juffrouw Van Male. Daar heeft ze nog maar weinig herinneringen aan, behalve dan dat ze juffrouw van Male nog duidelijk voor zich ziet, net als de matjes die ze moest vlechten van gekleurde stroken papier.
Van 1946-1952 ging ze naar de lagere school, een school met veel arbeiderskinderen en een enkel middenstandskind.
Het meisje was enorm leergierig en hongerig naar kennis en wilde graag de allerbeste zijn. Ze heeft op haar lagere school van een paar geweldige meesters les gehad: Meester Duinkerken en meester Hilbrands.
Ze herinnert zich die meesters nog als de dag van gisteren, omdat ze elke dag aan het eind van de middag een half uur voorlazen uit heel spannende boeken, zoals: Joesoef en het toverpaard Bollekol,
- Fulco de minstreel,
- Bolke de Beer,
- de serie van Dik Trom,
- Afke’s Tiental,
- Postduiven voor de prins en
- Het turfschip van Breda.
Ze was zich er als kind niet van bewust dat die boeken door de beste kinderboekenschrijvers van die tijd geschreven waren en tot de grote jeugdliteratuur behoorden.
Meester Duinkerken herinnert zich het meisje nog in het bijzonder, omdat ze in de vierde klas in een opstel had geschreven dat ze later juf wilde worden omdat ze dan net zoals hij iedere dag spannende verhalen aan de kinderen kon voorlezen.
Daarop had meester Duinkerken haar vanaf dat moment altijd met ‘collega’ aangesproken en mocht ze de klas voortaan iedere vrijdagmiddag een half uur voorlezen. Het meisje kon goed leren en haalde hoge cijfers. Vooral in taal was ze heel goed. Waarom kreeg ze aan het eind van de zesde klas niet het advies van meneer van Engen, het hoofd der school, om naar de HBS te gaan?
Maar dat vond meneer Van Engen een te grote sprong. Ze moest het eerst maar eens op de mulo proberen, als enige van haar klas. De andere kinderen gingen naar de ambachtsschool of naar de huishoudschool. In die tijd werden schoolhoofden, evenals de notaris en de dokter, maatschappelijk nog zeer gewaardeerd om hun kennis en vakmanschap. In die tijd werd je hoofd van een school, als je minstens tien jaar voor de klas had gestaan. Het waren onderwijskundigen door ervaring en volleerd in de pedagogiek en de didactiek en ze bleven gewoon lesgeven aan de zesde klas, nu groep acht. Het motto van al haar onderwijzers was: ‘Oefening baart kunst’. En dat begrip heeft ze alle leerlingen die ze gehad heeft meegegeven. Oefenen wordt nu vaak denigrerend ‘stampen’ genoemd. Het is toch vreemd dat mensen heel goed begrijpen dat je veel moet oefenen als je een goede sportman of een goed musicus wilt worden, maar dat veel van diezelfde mensen denken dat kennis vanzelf je hoofd invliegt, ook in het hedendaagse onderwijs. Een leerlinge die ze nu les geeft, vertaalt leren voor een proefwerk nu, als: zweten, weten en vergeten.
In 1952 ging ze naar De Mulo die 4 jaar duurde en ook op de Mulo had ze bijna allemaal goede leraren, van een kwaliteit, zoals je ze nu bij lange na niet meer hebt. Ze hadden allemaal in de avonduren een mo-akte A, gehaald. Dan was je bevoegd voor onderbouw havo/vwo en het gehele mbo en vaak hadden ze ook nog een akte mo-B en dan was je eerstegraads bevoegd voor het gehele voortgezet onderwijs.
Ze durft te stellen dat het meisje op de mulo meer geleerd heeft dan de leerlingen van nu op het vwo.
Maar ja, dat Assen hè…
Afgezien van de toneelclub van de school, waarbij ze op de jaarlijkse feestavond een toneelstuk opvoerden onder regie van de leraar aardrijkskunde, elk jaar een hoogtepunt in haar leven – omdat het meisje altijd een rol en vaak zelfs de hoofdrol toebedeeld kreeg – waren er in die jaren vijftig in Assen niet veel gedenkwaardige momenten.
Ja, de meisjesgymnastiekvereniging Hygiëa, waar haar tante voorzitter van was, maar daar vond ze niks aan. Er zaten geen jongens op en ze begon daar wel nieuwsgierig naar te worden.
Ze wilde weg uit Assen!
Na haar mulo-examen in 1956 had ze de keus om naar de hbs (de hogere burgerschool) te gaan, nu te vergelijken met het vwo, maar dan zou ze nog twee jaar moeten blijven hangen in Assen.
En… dat wilde ze niet, ze wilde wel nog steeds juf worden. Dat werd haar steeds duidelijker. In Assen had je alleen een gereformeerde kweekschool. Aangezien ze helemaal niets meer met het geloof had, kon ze dit nu als argument gebruiken om naar de Rijkskweekschool in Groningen te gaan die een grote faam had.
En zo trok het meisje, inmiddels een jonge vrouw geworden, in 1956 de wijde wereld in. Op naar Groningen! Met een studievoorschot dat ze nooit hoefde terug te betalen, omdat ze na haar studie tien jaar daadwerkelijk in het onderwijs werkzaam was.
De rijkskweekschool, ook wel ‘de universiteit van de armen’ genoemd, duurde met een mulodiploma 5 jaar en met een HBS-diploma drie jaar. Je kreeg 22 vakken, waaronder Nederlands, letterkunde Frans, Duits, Engels en wiskunde op een hoog niveau.
Dan ging je naar de tweede leerkring, ook weer met 22 vakken. De nieuwe vakken waren:
- opvoedkunde,
- gezondheidsleer,
- rekenen,
- maatschappijleer,
- praktijk lesgeven en
- schrijven.
Die vakken draaiden allemaal om de didactiek van het lesgeven en vielen onder het kopje “speciale didactiek”. Je leerde dus bijvoorbeeld hoe je een kind moest leren lezen of hoe je een goede geschiedenisles kon geven.
1 dag per week ging ze voor de praktijk naar de leerschool. Haar kweekschool had een eigen leerschool en daar gaf je een hele dag les onder leiding van een ervaren leerkracht die minimaal tien jaar voor de klas had gestaan. Je werd dan wekelijks bezocht door de leraar opvoedkunde, die de lessen beoordeelde. Aan het eind van het vierde jaar in juni 1960 werd haar de akte van bekwaamheid als onderwijzeres ’ten bewijze van het met gunstig gevolg afleggen van het eindexamen’, uitgereikt.
Maar… er was ook nog een derde leerkring die 1 jaar duurde en dan kon je hoofd der school worden. Als enige meisje in een jongensklas, waarin ook Jan Dirk Imelman zat, haalde ze haar akte van bekwaamheid als volledig bevoegd onderwijzeres. Dat jaar kreeg ze de vakken:
Opvoedkunde en haar hulpwetenschappen:
- Nederlandse taal en letterkunde,
- kennis van het Nederlandse culturele en maatschappelijk leven en
- Didactiek.
Haar kweekschool-leraren waren allemaal academisch opgeleid.
Lang verhaal kort:
Het meisje is juf geworden. En als juf zag ze, hoe zich sinds 1968 in het basisonderwijs een ongekende ‘ramp in slow motion’ heeft voltrokken.
Het onderwijs was tot 1968 zo eenvoudig. Je had de leerling, de leerstof, de leraar en een leerplan. Ze herinnert zich nog dat zo lang ze werkte, er een rooster aan de muur hing, waarop ze van uur tot uur wist wat ze moest doen.
En nu?
Het is in Nederland inmiddels vrijwel onmogelijk geworden je te verheffen uit de klasse waarin je geboren bent.
Bij niets is volksverheffing zo gebaat als bij hoogstaand en veeleisend onderwijs. Nivellerend onderwijs verkleint de verschillen niet, maar vergroot ze juist. Als je slecht taal- en rekenonderwijs genoten hebt en je oefent en herhaalt de stof nooit, dan worden veel te snel diagnoses als dyslexie, adhd, dyscalculie en andere stoornissen vastgesteld.
Kinderen uit rijke of intellectuele gezinnen hebben een enorme voorsprong, maar ook zij zijn bijna allemaal het slachtoffer van het vernieuwingsonderwijs. Dat geldt ook voor de leerlingen die de juf tot op de dag van vandaag bijles geeft. Geen van die kinderen hoort daar te zitten. Wat ze bij haar leren, horen ze op school te leren: fatsoenlijk leren lezen, schrijven, rekenen en spellen.
Heeft zij in haar eigen schoolloopbaan nooit last gehad van de onderwijsvernielingen? Weinig, omdat ze het geluk heeft gehad dat grote veranderingsprocessen gemiddeld dertig jaar nodig hebben voor ze volledig ingevoerd zijn en iedere school er mee te maken krijgt.
Hoe zag die onderwijsvernieling er in de praktijk uit?
Sinds de jaren zestig ontwaren we drie grote trends in het onderwijsbeleid:
- het ideaal van de zelfontplooiing,
- het nieuwe leren en
- passend onderwijs
Dat is de buitenkant. Aan de binnenkant kwamen deze modieuze interventies neer op één grote bezuinigingsoperatie die haar weerga niet kent. Onderwijsvernieuwing is gecamoufleerde kostenbesparing. En wáár is op bespaard: op het primaire proces.
Dat heeft het onderwijs volkomen op zijn kop gezet en een enorme ramp veroorzaakt. En die ramp heeft tot infantilisering van de maatschappij geleid, waarin iedereen inmiddels hooggeschoold is, maar laagopgeleid.
De mammoetwet, ingevoerd in 1968, was de eerste aanval op ons onderwijssysteem. Sindsdien is het onderwijs in handen van Nieuw Links stelselmatig geradicaliseerd tot een strijd tegen het bestaande onderwijs, omdat volgens hen het onderwijs sociale ongelijkheid in stand hield.
De aanval werd ingezet op de domheid en achterlijkheid van de burgerlijke cultuur, zowel programmatisch als door de persoon van de docent. De oplossing was steeds dat de overheid moest ingrijpen om alle zogenaamde onderdrukkingsmechanismen uit de weg te ruimen.
Het ideaal achter deze wet was het nieuwe ideaal: spreiding van kennis, macht en kapitaal, gelijkheid en nivellering. Om dat ideaal te realiseren, ging de overheid vanaf de jaren zeventig bondgenootschappen aan met:
- de wetenschap,
- met de lerarenopleidingen,
- met het management van de scholen
- en met de onderwijsinspectie.
De sociale wetenschap leverde de ideologische maatschappijkritiek die voor dit spookproject nodig was. Burgerlijke instituties als scholen, opleidingen en universiteiten werden ontmaskerd als instellingen die macht en ongelijkheid in stand hielden. Discipline leidde tot een vals bewustzijn. Opvoeding moest antiautoritair zijn. De nadruk moest op het individu komen te liggen: op zijn interesse en motivatie. Dat bedoelt de vrouw als ze zegt dat deze operatie het onderwijs volledig op zijn kop heeft gezet. Dat wat je inderdaad zou kunnen framen als het “autoritaire element” in het klassieke onderwijs, was namelijk uitermate functioneel en dienstig aan het primaire proces.
Er is wel een beetje verzet geweest tegen deze experimentele herinrichting, maar de overheid speelde het spel heel slim. De ideologische hervormingsagenda van gelijkheid, democratisering en individualisering werd niet rechtstreeks ingevoerd via het onderwijs zelf, maar via de omweg van de lerarenopleiding. Daarmee zette de overheid – althans het linksgezinde deel daarvan – de sluizen open waardoor een modderstroom aan nieuwlichterij ons onderwijsland overspoelde. Ondertussen liet de overheid de onderwijskundige kanten van deze nieuwe vorm van onderwijs luidkeels propageren. Als de spreekwoordelijk vlag op een modderschip.
Met de wet op het basisonderwijs in 1985 verviel het onderscheid tussen onderwijzer en kleuterleidster. De kweekschool en de KLOS of kleuteropleiding werden afgeschaft en samengevoegd. De kwekeling en de aankomend kleuterleidster werden student op de pedagogische academie. Die naam alleen al…
Voorheen gaf de mulo aankomende kleuterleidsters toegang tot de KLOS. Zij leerden daar, hoe je aan kleuters les moest geven en wisten alles over de ontwikkeling van het jonge kind. Omgekeerd leerden kwekelingen hoe je basisschoolleerlingen moest leren lezen en rekenen met de daarvoor benodigde kennis van pedagogiek en didactiek die dan ten dienste stond aan precies dát proces.
De pedagogisering heeft geleid tot een allesoverheersende aanwezigheid in het publieke debat van pedagogen, psychologen, onderwijskundigen ten koste van het leren lezen en leren rekenen en daarmee ten koste van de gewone juf en meester.
Met allerlei experimentele, kennisvijandige ideologie maakten die nieuwlichters de juffen en meesters wijs dat ze het tot dan toe helemaal verkeerd hadden gedaan.
Zo kwam niet alleen de vrijheid van onderwijs in het geding, maar ook het recht van ieder kind op goed onderwijs. Deze ontwikkeling – nogmaals: achter de schermen en vanuit een Haags perspectief een grote bezuinigingsoperatie – heeft een enorme schade bij kinderen aangericht doordat op de lerarenopleiding en op de Pabo de programmering van de opleiding verschoof van vak-inhoud naar zelfontplooiing.
Hoe is dat zo ontstaan?
Deze ontwikkeling sloot naadloos aan bij de flowerpowermentaliteit van de jaren zeventig waarin elke vorm van discipline, formules, rijtjes woorden leren en tafels oefenen, al heel snel gezien werd als, ‘niet leuk’. Dat hoefde dus niet meer en iets oefenen was volstrekt uit den boze.
De ideologie van de zelfontplooiing werd door de flowerpower-ouders omarmd. Maar toen de waan van de dag was overgewaaid en het economische klimaat in de jaren ‘80 grimmiger werd, hebben we geen terugkeer meer gezien naar de traditionele school. Die was inmiddels veel te duur geworden.
Het spel werd slim gespeeld door de politiek. In 1985 was namelijk de beruchte HOS-nota ingevoerd, die leidde tot een gestage daling van het aantal academici in het vwo en op de gymnasia daarmee tot verlaging van het kennisniveau. Het doel van deze HOS-nota was het invoeren van een minder ingewikkelde salarissystematiek voor het onderwijs en daarmee het bereiken van bezuinigingen. Een universitaire leraar werd qua salaris gelijkgesteld met leraren met een hbo-diploma. Academici zijn geen vak-academici meer, maar onderwijskundige academici.
Zo zijn bijna alle academici uit het onderwijs verdwenen en daarmee vervalt ook de prikkel voor leraren met een hbo-diploma om bij te leren. Waarom zouden ze? Het interesseert niemand – noch het grootste deel van de politiek, noch de werkgevers – een snars dat leerlingen die voorbereid worden op wetenschappelijk onderwijs, les krijgen van mensen die nog nooit een universiteit van binnen hebben gezien. En ondertussen is de vakinhoudelijke kennis op vrijwel alle Pabo’s tot nagenoeg nul gereduceerd.
De ideologie van de zelfontplooiing werd ook na de jaren tachtig enthousiast ondersteund door het politieke establishment ter linkerzijde. Het Nieuwe Leren oftewel:
‘het kind als regisseur van zijn eigen leerproces en de leraar als coach’
werd rond 2000 rucksichtslos op de basisscholen losgelaten.
De hoofdgedachte: wat erin zit, komt er vanzelf wel uit.
De leerlingen geven zelf invulling aan hun leerproces, verzamelen zelf kennis en passen die toe. De politiek bleek deze – de vrouw noemt het woord nog maar een keer – ‘kennisvijandige ideologie’ uitstekend te kunnen gebruiken voor het verhullen van een meedogenloos bezuinigingsprogramma met een vernislaag vol pedagogisch jargon, waar we ook bij de kabinetten Rutte weer getuige van mogen zijn.
Afbraak wordt verpakt in pedagogisch verantwoorde soundbites als:
- ’minder is meer’,
- ’onderwijs op maat’,
- ‘passend onderwijs’ en
- ‘adaptief onderwijs’.
Geen ouder begrijpt meer wat al die termen betekenen. Het zijn de overwinningskreten van de economisering. Het onderwijs is vermarkt. Het gaat om input (de leerling), through-put (het onderwijs) en output (hun diploma’s) en alles wat dit proces vertraagt is niet op zijn plaats.
Deze situatie zal niet veranderen als wij blijven doorgaan met leerkrachten af te leveren die op de Pabo’s meer over zichzelf geleerd hebben dan over taal, rekenen, lezen, aardrijkskunde en geschiedenis en waar niet meer geleerd wordt hoe je een kind lesgeeft.
Dat brengt ons bij de gevolgen:
Geen land in Europa kent zulke laagopgeleide leerkrachten en zoveel ongemotiveerde leerlingen als in Nederland en in geen enkel land wordt toegestaan dat heel veel leraren onbevoegd structureel worden ingezet bij het enorme lerarentekort dat door de overheid overigens zelf gecreëerd is.
Het passend onderwijs dat in 2014 is ingevoerd, heeft geleid tot een totale afbraak van het speciaal onderwijs en die kinderen werden gedumpt in het gewone onderwijs; met alle gevolgen van dien.
Al die vernieuwingen werden de gewone juf en meester door de strot geduwd. Passend onderwijs is vooral passend voor de overheid en de geldverslindende adviesbureaus en heeft niets, maar dan ook niets met goed onderwijs te maken.
Het zal niemand verbazen dat als gevolg van die drie grote onderwijsvernieuwingen, kinderen niet meer goed leren lezen en het aantal laaggeletterden jaarlijks met tienduizenden toeneemt. Alle kinderen, maar vooral migrantenkinderen en kinderen uit achterstandswijken gedijen niet met deze losse aanpak zonder structuur waarin ze geacht worden zelfstandig of in groepjes te leren met veel onrust en herrie in de klas. Er wordt alleen nog maar getoetst en getest en vaak wordt het werk van de kinderen niet meer nagekeken. Die groepen zijn een kweekvijver voor leer en gedragsproblemen.
Op meer dan de helft van de basisscholen zijn de basisvaardigheden niet op orde. Zie daar het resultaat van de afbraak van ons eens zo goede, degelijke onderwijs. Toenemend analfabetisme, met name onder migrantenkinderen, creëert een enorme onderklasse in de maatschappij. Een kwart van de 14- zeen 15-jarigen in Nederland is functioneel analfabeet, dus laaggeletterd.
Door slecht onderwijs zijn we maatschappelijk op weg naar drie miljoen mensen die nauwelijks kunnen lezen, rekenen en spellen en die daardoor geen schijn van kans hebben in onze hoogontwikkelde samenleving. We kunnen geen kennissamenleving zijn op deze manier. Slecht taal- en rekenonderwijs leidt tot rampen en praktische consequenties:
- een ingestort balkon,
- een brand in een chemische fabriek,
- een mislukte operatie,
- een verkeerde diagnose van de huisarts,
- een verkeerde interventie van een verpleegkundige
en last but not least,
- slechte diagnoses en adviezen van onderwijskundigen.
Wat is nou de kern van dit sprookje?
Het allerbelangrijkste is over het hoofd gezien: goed onderwijs zit hem niet in een systeem, maar op de allereerste plaats in de kwaliteit van de mensen die het beroep uitoefenen. In politieke kringen zouden de onderwijsspecialisten toch moeten weten dat de kwaliteit van de Pabo’s al meer dan dertig jaar achteruit holt en dat veelal zwakke havisten en mbo’ers, de Pabo’s bevolken. Veel van die Pabo’s zijn ideologisch gekleurd en SLO, Kennisnet en het CITO zijn daar de baas.
Wil je het onderwijs weer gezond maken, dan begin je waar de ellende ooit begon en ga je op de allereerste plaats de onderwijsopleidingen verbeteren door de inhoud weer boven de vorm te stellen. Zonder goede leerkrachten die hun vak verstaan zal ons onderwijs en het geestelijk klimaat in de scholen steeds meer vervlakken en verloederen. Het verwerven van relevante kennis en vaardigheden vereist concentratie, discipline en inzet. Deze eigenschappen moeten ontwikkeld worden en daar ontbreekt het aan.
Alleen stuit je dan op een ander probleem: met het uitdijen van het bovenschools management en het invoeren van de lumpsum in 1995 is een totaal ander onderwijsklimaat ontstaan. Met de lumpsum vloeien enorme geldstromen richting de schoolbesturen die ze naar eigen inzicht mogen besteden en daardoor kregen ze alle macht. Er groeide een schil van bureaucratie om de leraar heen. Tegenwoordig studeren er meer onderwijskundigen, psychologen en pedagogen af dan leerkrachten. Al die mensen moeten een baan hebben bij instellingen die het onderwijs zijn binnengedrongen. Deze groepen hebben belang bij veranderingen en groeien tot onwenselijke proporties. Geen enkele basisschooldirecteur, vaak zelf nooit voor de klas gestaan of uit een andere beroepsgroep afkomstig, zal in staat zijn de herstelplannen ook daadwekelijk uit te voeren.
De vrouw die het meisje geworden was,
heeft heel lang niet gesnapt, waarom het Ministerie van Onderwijs miljarden uitgeeft om zo succesvol het onderwijs te ruïneren.
Waarom zouden de bestuurlijke machthebbers dat hebben gewild? Dat was voor haar de grote vraag, waarop ze het antwoord niet wist tot ze op het symposium van BON in april 2009 een lezing aanhoorde van professor Grahame Lock. Lock had het over: ’de onmenselijke maat en de crisis in het onderwijs’, een lezing die haar volledig omver blies en waarmee opeens alles duidelijk werd.
Professor Lock was hoogleraar politieke en rechtsfilosofie aan de universiteiten van Nijmegen en Leiden en fellow in European Philosophy, op de universiteit van Oxford.
Lock vroeg zich af hoe de onderwijsramp in Nederland, van de basisschool tot en met de universiteiten, zich kon voltrekken.
- Waarom hebben elkaar opvolgende kabinetten massale middelen ingezet om het niveau van het onderwijs ieder jaar succesvol te doen dalen in al deze sectoren?
- Zijn de ministers zelf eenvoudigweg dom?
- Hebben ze experimenten laten uitvoeren die helaas zijn mislukt?
- Werden ze slecht ingelicht door hun ambtenaren?
- Heeft de politiek gefaald in haar toezichts-rol?
Volgens Lock kunnen ‘waarom-vragen’ alleen worden beantwoord binnen een paradigma: d.w.z binnen een bepaald denkkader. Er wordt nu steeds gesproken over ‘een crisis in het onderwijs’. Er wordt voortdurend gediscussieerd over oorzaken van deze crisis en over mogelijke oplossingen.
Maar – en dat is een cruciaal punt – vrijwel de hele discussie wordt gevoerd binnen een bepaald denkkader of paradigma van het beleid, namelijk: kan het goedkoper? Dat paradigma staat zeker sinds de zakelijke jaren negentig absoluut centraal in vrijwel alle discussies.
Achter het onschuldige woord ‘beleid’ gaat namelijk een dogma schuil, dat luidt:
scholen financieren is duur.
Door dit paradigma kreeg de overheid vanaf de jaren negentig steeds meer eigenbelang in de zin van economisch belang bij het onderwijs.
Nederland moest “concurreren” met het buitenland en had daarom een “op een bepaalde manier geschoolde” bevolking nodig. Het hedendaagse begrip ‘beleid’ maakt ideologisch dan ook deel uit van de conceptuele werktuigkast van ons post-democratische tijdperk, het tijdperk van “governance” en “administratie”, die de plaats innemen van de ware democratische onderwijspolitiek, waardoor “de leerling”, “de student”, “de leraar” en “de lerares” conceptueel zijn vervangen door “de klant”, “de consument” en “de stakeholder”.
Hoe zijn we zover gekomen? Waar is onderwijs voor bedoeld?
Ooit-lang geleden bestond er een invloedrijke consensus in de westerse wereld dat onderwijs gericht is (of dient te zijn) op de moreel-praktische ontwikkeling van de mens. Bijvoorbeeld door het onderwijzen van geschiedenis, wetenschap en filosofie; niet omdat je daarin wilt werken, maar omdat je een repertoire nodig hebt, waaruit je op onverwachte momenten kunt putten. Bildung was in de morele (in de ouderwetse betekenis) van die term: ontplooiing van de leerling of student tot een geïnformeerd individu dat breder is ontwikkeld dan alleen het vak waarvoor hij of zij is opgeleid.
Dat woord ontplooiing heeft nu een heel andere betekenis gekregen. Elk kabinet, elk Ministerie van Onderwijs, de Europese Unie, de vereniging van werkgevers, allen zijn het erover eens dat het doel van onderwijs fundamenteel anders geformuleerd diende te worden. Op dit punt is er wat het dogma betreft nauwelijks verschil tussen opeenvolgende kabinetten, ook niet tussen hun ‘strategische plannen’ voor onderwijs van basisschool tot en met universiteit.
Want de onderliggende fundamentalistische ideologie is, hoe primitief ook, in alle gevallen het paradigma van het ’beleid’, waarin het op de eerste (en laatste) plaats gaat om efficiëntie. Die term klinkt onschuldig en zelfs positief: Wie kan daar nou op tegen zijn?
Maar de goochelaarstruc ligt in de inbedding van dit begrip in het desbetreffende paradigma. Efficiëntie wordt binnen het paradigma begrepen als: draagt een bepaalde hervorming, een beleidskeuze’ bij aan de ‘kenniseconomie’? Waarom zouden we 1 cent meer besteden aan het opleiden van een scholier dan nodig is voor het leveren van het ‘gevraagde’ product, namelijk: een scholier met een eindexamen – of met minder, als minder voldoende is; c.q. een student met diploma of zonder, die in staat is om zijn of haar ‘bijdrage’ te leveren aan onze kenniseconomie.
Met andere woorden: waarom zou het onderwijsbeleid van welk land dan ook, respectievelijk de Europese Unie, zich ook maar de geringste zorgen maken over ‘Bildung’ als de kosten daarvan geen profijt opleveren voor de arbeidsmarkt of voor -wat in een eufemistische frase – ‘Nederland Kennisland’ wordt genoemd. U weet wel, zo’n modieus aftreksel van de megalomane ‘Lissabo tv zijnn-agenda’ waarmee de EU tegen 2010 de meest competitieve en dynamische kenniseconomie van de wereld had moeten zijn. Met de nadruk op ‘had moeten zijn’.
Deze simpele waarheid van de ideologie van kosten en baten verklaart al een groot deel van de onderwijshervormingen van de afgelopen decennia. Die waarheid laat ook zien dat het nauwelijks zin heeft om een appel te doen op de overheid of op de politiek om de toestand te verbeteren. Op dat niveau is men in feite al lang bezig met “het verbeteren van de situatie”, dat wil zeggen verbeteren volgens de beleidscriteria onder het mom van:
- Efficiëntie,
- Excellentie en
- Kwaliteit.
Die wettelijk vastgestelde beleidscriteria werden dwingend opgelegd aan weerloze leraren en kinderen en in die beleidswerkelijkheid werden ze weer wakker.
U zou denken, zegt Lock: als wij professionals de ongerijmdheid van het beleid zo duidelijk zien, hoe is het dan mogelijk dat de politici daarmee zoveel moeite hebben? Maar die zitten structureel gevangen in hun institutioneel-fundamentalisme. Daar is geen beweging in te krijgen. De politiek kan men dus vergeten als het om de oplossing van dit vraagstuk gaat.
De politiek van vermarkting, commercialisering, rationalisering en privatisering lokte de daaruit noodzakelijk voortvloeiende hyperbureaucratisering -denk aan ‘kwaliteitszorgstelsels’, ‘accreditatieprocedures’ enz.- uit.
Op die manier hebben onderwijsinstituties zichzelf laten degraderen tot zo goed als machteloze instanties in een wereld waar vrijwel alles om macht draait en steeds minder om echte democratische besluitvorming. Dus die onderwijsinstituties bieden ook weinig perspectief als het om de oplossing van dit vraagstuk gaat.
En de professionals zelf? Die mogen inmiddels zelf geen mening hebben of uiten die niet past in de logica van het paradigma van het beleid. Want de ‘New Public Managers’ die zelf geen professionele deskundigheid hoeven te bezitten, moeten van ‘betrouwbare’ indicatoren uitgaan. In de praktijk komt deze procedure echter neer op standaardisering met middelmatigheid als uitkomst, dus op tendentieuze vernietiging van het onderwijs als Bildung.
Een tweede probleem is dat de controle van de onderwijsinstelling nu in handen is van het Management dat vaak geen enkel idee heeft van de onderwijsinhoud, maar dat als gevolg van de nieuwe procedure wel in staat is om de betreffende indicatoren met de output te vergelijken en daardoor een gezaghebbend oordeel te vellen. Niet alleen dat: deze New Public Managers waren natuurlijk al betrokken bij het opstellen van de indicatoren. Want op dat metagebied zijn zij de deskundigen. Op deze manier zijn de professionals, in dit geval de leraren en docenten, hun controle over de onderwijsinstelling kwijtgeraakt. Efficiëntie wordt verhoogd, excellentie wordt bevorderd en de ramp is een feit.
Voor de duidelijkheid: excellentie is totaal inhoudsloos als criterium. Het beleidsvoordeel ervan is dat het elk ander referentiekader uitsluit. Wat onderzocht of onderwezen wordt is op zichzelf van minder belang, mits het maar op excellente wijze gebeurt. De excellentie wordt vervolgens gemeten met kwantitatieve indicatoren: output, projectgelden, studierendement, rankings, enz. Het idee van excellentie voorziet het onderwijs van het ideologisch jasje dat bijdraagt aan de integratie van een interne markt, waar excellentie de rol van het prijsmechanisme op de zogenaamd vrije markt legitimeert. De bestuurlijke notie van excellentie heeft dus helemaal niets te maken met werkelijke uitmuntendheid, maar is -in tegendeel-, een instrument om het onderwijs te onderwerpen aan utilistische, respectievelijk commerciële doelen.
De beruchte niveaudaling in het onderwijs is een wijdverbreid westers verschijnsel. Dit komt niet doordat ministers van onderwijs een fout beleid hebben gevoerd. Zij zijn slechts uitvoerders van een strategie die ook hen is opgelegd. Daar hebben ze zelfs niets over te vertellen. Ze regelen alleen de 1001 details van de uitvoering.
De hypothese van Lock is: het niveau van het onderwijs moet (vanuit het oogpunt van de machthebber) omlaag. Want waarom zou je een betere scholier maken, die veel luxe vakken-met veel persoonlijke aandacht, veel keuzevakken- heeft genoten in het onderwijs? De markt wil immers een zo goedkoop mogelijke arbeidskracht.
Natuurlijk is er wel vraag naar werknemers met kennis op het gebied van vakken als: natuurkunde, scheikunde, biologie, biochemie en ICT, maar steeds vaker gaat het om uitsluitend toegepaste kennis, d.w.z.om uitvoerend werk in dienst van een net zo platvloers doel. Ons beeld van een wetenschapper is in dit verband al lang achterhaald. De meeste ‘wetenschappers’ doen routinewerk dat niet bijster interessant of bevredigend is. Topkennis halen we wel uit Oxford, als dat nodig is.
En de student? Valt daar wat van te verwachten? Mwahhh. De student is wel dom maar niet gek. Onder invloed van boodschappen uit alle hoeken van de samenleving, met inbegrip van de overheid zelf, is hij -met in zijn oren de echo om zich ook zo te gedragen, de homo-economicus geworden die hij geacht wordt te zijn: buy cheap, sell dear.
Nu denkt hij op het moment dat hij zijn carrière moet plannen: Waarom zou ik een wetenschapper worden? Dat vereist veel inspanning, terwijl ik ook de baas van de wetenschapper kan zijn; de manager die meer verdient voor minder inzet.
Het Amsterdamse College van Bestuur van de UvA heeft zich helemaal ingeleefd in het beleidsparadigma van de overheid en besloot daarom de student als klant, als consument te behandelen. Uitkomst: wilt u meer dan wat de arbeidsmarkt van u verlangt als uitwisselbare arbeidskracht? Dan moet u voor deze ‘luxe’ betalen. Dit soort ‘verraad’ aan het idee van onderwijs laat de kloof zien tussen het opgelegde paradigma en het Bildungs-onderwijs van lang, heel lang geleden.
Als een student accountancy de animo heeft om zich een half jaar te verdiepen in de verhalen van Tsjechov, of de verzen van Dante, dan is dit hoogst onwenselijk – terwijl dit nu juist essentieel is voor de Bildung van zo’n student.
Het onderwijs is koopwaar geworden en commercialisering vereist uniform meetbare normen: ons eigen handelen ligt aan de wortel van de academische barbarij. In onze Brave New World lijkt nog maar één waarde-criterium te gelden: een kwantitatief, economisch criterium onder het mom van kwaliteit en al het andere is slechts middel. Passend onderwijs, het nieuwe leren en de ideologie van de zelfontplooiing zijn niet in Nederland bedacht volgens Lock, maar het zijn kopieën van een globale mode die o.a. door instituties als UNICEF worden gepropageerd en gepusht, onder de naam ‘life skills-based education’. U kunt het allemaal op de UNICEF-lifeskills website vinden.
Dat wil zeggen, ieder cliché, iedere modieuze gemeenplaats: ze worden allemaal opgestapeld in dit soort propagandamateriaal dat vervolgens alleen maar hoeft te worden vertaald in het Nederlands en –voila! abracadabra! – we hebben een nieuw onderwijsbeleid. Zo werkt het paradigma.
Binnen het paradigma neemt het woord ‘kwaliteit’ een vooraanstaande plaats in, evenals:
- kwaliteitsagenda,
- kwaliteitsborging,
- kwaliteitszorg onderwijsevaluatie,
- researchassessment,
- descriptoren,
- indicatoren,
- benchmarking,
- functioneringsgesprekken,
- kwaliteitscontrole,
- basiskwalificaties.
Die termen zouden garant staan voor de inhoud en structuur van het onderwijs. Helaas is daar niets van waar. De hele controle-industrie is nep van het begin tot het eind. ‘Nep’ heet hier in de wereld van de werkelijkheid: volstrekte lariekoek.
Er is dus een onoverbrugbare kloof tussen twee tegenovergestelde concepties van kwaliteit. De eerste behoort tot het paradigma van het beleid en de tweede tot die van het echte leven waar onderwijzers, leraren en docenten mee te maken hebben. Wat in de eerste betekenis meer kwaliteit oplevert -meer ‘efficiëntie’ en ‘excellentie’ dus-, leidt in de echte wereld juist tot een verlaging van kwaliteit.
De daling is structureel en internationaal. Kinderen en jonge mensen weten nu grofweg minder dan vroeger en zullen in de toekomst nog minder weten en kunnen. Daar kan de politieke klasse niets aan veranderen. Dit is de strategie van de onmenselijke maat. In wezen is kwaliteit synoniem met wat de arbeidsmarkt verlangt en is kwaliteit niet datgene waarmee de leerling of de student in diens toekomstige leven toegerust behoort te zijn.
Samenvattend:
Het merendeel van de leerlingen zal worden klaargestoomd voor terugstotende, afschuwwekkende en oninteressante scharrelbaantjes en uiteindelijk belanden ze in een uitkering.
En voor docenten is het perspectief ook verschrikkelijk: zij staan alleen maar competenties aan te vinken in plaats van les te geven. Ondertussen worden leerlingen overgeleverd aan doe-het- zelf- onderwijs.
De goede vakdocenten verdwijnen als sneeuw voor de zon en worden vervangen door instructeurs op loopafstand en coaches die weinig verstand van zaken hebben.
En aan het eind van de opleiding beoordeelt de instructeur of de student de competentie ‘omgang met klasgenoten’ of ‘integriteit’ bezit…
Tsja…
Hoe liep dat verder af met dat meisje van vroeger dat zoveel idealen had en hier vanmiddag voor jullie staat? Ze voelt zich wat het onderwijs betreft vaak machteloos, moedeloos en betekenisloos, als ze denkt aan wat al die kinderen in Nederland niet meer krijgen, wat zij vroeger zelf wel heeft gehad: verheffend onderwijs.
Als dat niet terugkomt roeien wij naar een maatschappij met eerste- tweede- en derderangsburgers, waar de onderlinge verschillen steeds groter zullen worden en de kansenongelijkheid steeds verder toeneemt.
Dat is geen kwestie van meer geld, zoals de onderwijswethouders van de 4 grote steden eisen. Er moet een beter einde van dit lugubere sprookje te verzinnen zijn.
Professor Lock zei het in 2009 zo: ’Neem als docent uw vak terug. Wees niet bang voor beleid of gezag, als die uw werk dreigen te ondermijnen en onmogelijk te maken. Geef les op een manier die verantwoord is, ook als het niet mag. Dat bent u verplicht aan de komende generaties.’
Lock overleed in juli 2014 in Oxford: 67 jaar oud. Wat een enorm gemis!
Maar de vrouw die het meisje geworden is, gelooft niet meer in zijn oplossing, omdat de intimidatie van de schoolbesturen inmiddels zo groot is dat je rücksichtsloos ontslagen wordt, als je je mond open doet.
Wat is nou het begin van een oplossing?
Wat we moeten doen is het faciliteren van een uitwisseling van ervaringen. Gelukkig zijn er nog genoeg juffen en meesters die er hetzelfde over denken. Die moeten we zien te bereiken, die moeten we uitnodigen, bemoedigen en bevragen en de zo opgedane kennis verspreiden onder een grotere groep goedwillenden.
We moeten debatten organiseren, waarin het tegengeluid gehoord wordt zodat toehoorders gesterkt worden in hun motivering om het onderwijs van onderop terug te pakken.
We moeten het een fancy naam geven, “New School”, waaronder je dan alles van “Old School” moet verstaan. En dat dan niet als diskwalificatie, maar als een noemer voor kwalitatief hoogstaand onderwijs.
En we moeten de publiciteit blijven zoeken. Het grote publiek blijven vertellen hoe het gesteld is met ons onderwijs en dat het anders moet.
Niet om deze dame haar jeugd terug te geven, maar om jonge kinderen een toekomst te geven.
We moeten er alles aan doen om te voorkomen dat het sprookje eindigt met: En ze leefden nog lang en ongelukkig.
En de vrouw die het meisje geworden was?
Was ik maar een toverfee, verzuchtte ze. Een toverfee met een toverstokje. Maar ze was geen toverfee, wist ze. En ze had geen toverstafje. Mijmerend gingen haar gedachten terug in de tijd, naar haar jeugd daar in Assen. De lagere school, naar de klas van meester Duinkerken.
Hè? Zag ze dat nou goed? Zwaaide meester Duinkerken daar nou met een toverstaf? Wat deed hij daar, voor dat bord, met die stok?
Het was een boodschap uit een ver verleden – kijk, zo doe je dat, lesgeven! -, maar niet zó ver dat niemand zich dat nog kon herinneren. “
verslag en foto’s: Gerard Wegman
Seger Weehuizen
De geschiedenis van het leervak Maatschappijleer zoals die in Wikipedia verteld wordt is droevig stemmend. Ik werd er ook niet over aufgeklärt bij welk type leervak Maatschappijleer zou moeten worden ondergebracht. Moet het net, net als het vak verzorging en het vak techniek, beide deel uitmakend van de basisvorming, de weerbaarheid van een leerling zo gauw hij in de grote-mensen maatschappij komt vergroten of moet het vak helpen de continuïteit van een egalitaire maatschappij te borgen en dictatuur te voorkomen? Gaat het bij het vak vooral om de overdracht van kennis en inzicht of vooral om opvoeding tot ordentelijk staatsburger? Voor vwo-ers kan maatschappijleer een leuk of waardig vak zijn als de Atheense democratie, de Spartaanse soldatenstaat. waarin de militaire training van er o.a voor moest zogen dat de perioiken (heloten) onder de duim werden gehouden, besproken worden even als De Staat (<H Πολιτεία) van Platoon waarin een het goed menende verlichte bovenlaag de staat in het belang van het hele volk bestuurt. Ook de habeas corpus act en de middeleeuwse standenmaatschappij passen in maatschappijleer. Wat te denken van een kernfysicus die ik onlangs hoorde zeggen dat de maatschappij pas standenloos werd toen machines de arbeid van de horigen overnamen; dat alleen vooral kernenergie de rol van de fossiele brandstoffen kan overnemen en als dat niet lukt wij zullen terugkeren naar een maatschappij met een kleine rijke aristokratische bovenlaag en vele armen met een ellendig leven.
Maar of het vak in deze vorm vmbo-ers interesseert lijkt mij onwaarschijnlijk. In de USA zou het goed zijn als je de simpele zielen aldaar zou kunnen overtuigen dat de demokratie ernstig ziek is en afgemaakt zal worden als Trump of de GOP de komende verkiezingen wint. Hoe maatschappijleer er voor vmbo-ers uit zou moeten zien wel zou ik niet weten.
Seger Weehuizen
Mevrouw Meijs stelt met Locke dat de overheid wat onderwijs betreft aan paradigmaverblinding lijdt. Ze (de overheid) wil bezuinigen zonder dat dat tot kwaliteitsvermindering leidt. Onder kwaliteit wordt dan verstaan de mate waarin schoolverlaters voor de economie inzetbaar zijn. Toponderzoekers zijn niet meer in grote getale nodig en het gaat er om dat de meeste uitgestudeerden voldoende weten om de vergaarde kennis van de kenniseconomie goed toe te passen. Kennis die bij Bildung hoort is ook niet meer belangrijk, althans niet belangrijk genoeg om daar veel geld aan te verspillen.
Ik kan me echter niet voorstellen dat het zich afwenden van de verblindende toekomst en te kijken naar het grijs verleden van Gymnasium, hbs, mulo huishoudschool en ambachtsschool geen financiële verlichting kan brengen. Toen waren er nauwelijks niet-leraren in het onderwijs werkzaam en werd er in de hoogste typen naast veel culturele bagage toch veel “nuttige” kennis overgedragen. De tertiaire vervolgopleidingen waren redelijk tevreden.
De schil van niet lesgevende gesalarieerde bemoeials in en om het onderwijs en het grote aantal ouders met uiteenlopende deelbelangen voor het onderwijs aan hun eigen kind is mogelijk zo groot geworden dat zij een pressure group vormen die terugkeert naar vroeger onmogelijk maakt.
H. Philippens
Op een waardige en erudiete wijze keek Jeanet Meijs terug op de al durende decennia onderwijsellende die over ons heengestort is door mensen en instanties die geen weet hebben van wat in het onderwijs werkelijk nodig is (zie daarvoor ook Imelmans De Verweesde School). Jeanet formuleert ook glashelder waar het wel om zou moeten gaan.
Haar afscheidscollege zou aan de deur van elke Pabo gespijkerd moeten worden. En in steen gebeiteld centraal in elk gebouw, zodat de studenten naar hartelust kunnen ‘reflecteren’ over wat er werkelijk toe doet. Het is een historisch stuk dat tot de canon van de onderwijsliteratuur mag gaan behoren.
Na deze enthousiaste woorden, toch enkele randopmerkingen.
In de eerste jaren van het nieuwe vak Maatschappijleer, begin jaren zeventig, namen schoolleidingen jan en alleman aan om die paar uurtjes te geven. Ze achtten iedereen bekwaam die wat uurtjes over had: concierges, advocaten, pastoors, kapelaans, leraren Frans of een student die de sociale academie aan het volgen was. Zolang er geen klachten kwamen en er niet te veel leerlingen uitgestuurd werden, vonden die bestuurders het al lang goed. Ik had het geluk om als bevoegd docent, na een studie politieke en sociale wetenschappen, een rector te treffen die enthousiast was over het vak en me alle faciliteiten wilde bieden.
Het is dan ook geen wonder dat een boek met de titel ‘Dat Bepaal Ik Zelf wel!’ uit de Brabantse contreien, al snel het meest gebruikt werd. Die benaming geeft trefzeker de tijdgeest weer, waarin anti-autoritaire vernieuwende docenten begrepen dat ze eerst het onderwijs en daarna de hele samenleving op de schop moesten nemen.
Alhoewel ik me zelf als links beschouwde, zag ik meteen dat deze insteek in het vak geen pas had. De inhoud van de methode was dan ook broodmager. Ik besloot mijn eigen methode te ontwikkelen. Maar die zou veel minder verkocht worden, ook al omdat maatschappijleer jarenlang met de erfenis uit die eerste jaren zou blijven worstelen. De tijdschrift-methodes met veel kleurige plaatjes zouden lange tijd het meest populair blijven.
De anti-autoritaire lijn van het vak werd daarna overgenomen door het ministerie (in haar kielzog de inspectie), de organisaties als het SLO en het NIvoz, de vakbonden zoals de AOb (maar niet onder Dresscher, wel onder Verheggen), de politieke partijen zoals de PvdA en vooral het Rosenmölleriaanse GroenLinks (met zijn kruistocht voor Gepersonaliseerd Leren en Maatwerk) en alles wat daar commercieel achteraan hobbelde. Zodat ook de VVD door het dodelijke virus besmet werd. En niet zo’n beetje, tot voorbij de dag van vandaag.
Maar er was ook stevig links, indertijd de CPN en de PSP die die naIeve benadering van het onderwijs met kracht afwezen. Nu zijn het vooral partijen als SP, PVV en SGP die kwaliteit voorop stellen. Maar ook D66 en PvdA begonnen zich recent achter de oren te krabben.
De aanpak van de Brabantse methode kwam in Tilburg bij een groep vakdidactici die een centrale rol in maatschappijleer wisten te veroveren. Zij produceerden als ‘Stuurgroep” naderhand in nauwe samenwerking met het SLO, aan de lopende band eindtermen. Op elkaar gestapelde feiten en feitjes die bij gebrek aan didactisch inzicht vele pagina’s in de boekjes wisten te vullen. Toen het vak maatschappijleer eindexamen kreeg, gebruikten de leraren die katernen om de hoofden van hun leerlingen mee te vullen.
Bij het ontwerp voor de Tweede Fase leek maatschappijleer uit het curriculum te verdwijnen. Het is me toen gelukt om toegang tot Netelenbos te forceren, ook al omdat ze de buik vol had van de manipulaties uit geschiedenis. Het lukte het vak weer op de rails te krijgen. Maar bij een tweede ontmoeting met de staatssecretaris wees ik erop dat er een nieuw stuk voor het schoolexamenvak maatschappijleer klaar lag dat als twee druppels water leek op wat eerder gebrouwen was. De commissie die een nieuwe opzet voor de eindtermen maakte en die me als geheim adviseur had gevraagd omdat ze mijn aanpak hadden overgenomen was door de Tilburgse Stuurgroep weggemanoevreerd. Een hoge ambtenaar die bij het gesprek met Netelenbos aanwezig was, trok me bij het weggaan aan mijn mouw en fluisterde me toe dat ik vooral op mijn weg verder moest gaan. De leraar beslist over het schoolexamen en de inspectie interesseerde dat klaarblijkelijk niet. Over mijn laatste bijgewerkte uitgave liet een prominent kamerlid van een grote partij me weten toen ik op de hoorzitting over curriculumnu was uitgenodigd, dat hij dat een ‘bijzonder goed boek’ vond. Er waren dus ook intern tegenstemmen, maar die zaten niet aan de knoppen.
Nu is de VVD, naast het links van Rosenmöller, de aanjager geworden van de heilloze curriculumvernieuwingen. Die partij ziet wel brood in de ondernemende leerlingen die het gepersonaliseerd wel zelf uitzoeken met hulp van die vele commerciële tools die ontwikkeld worden. En die het niets kan schelen dat de grote meerderheid van de leerlingen daardoor op achterstand worden gezet. De verdere verdieping van de tweedeling is haar zorg niet. En klaarblijkelijk is GroenLinks ook niet wijzer geworden.
Met deze reactie, uit de hoek van het Voortgezet Onderwijs, wil ik toch het beeld van Jeanet corrigeren dat het zestiger jaren ‘links’ de bron zou zijn van alle ellende. Dat gaat wel op voor het zwevende links, maar niet voor de stevige variant. En inmiddels heeft het (neo-)liberale rechts van de VVD het stokje overgenomen. En heeft de CU een minister weten te leveren die daaraan geen weerstand weet te bieden en zelfs voor en achter groepen gaat staan die met hun curriculumhervormingen dezelfde afbraak willen voortzetten.