Beleid, Didactiek, Onderwijs2032, Onderwijsmythes, Onderzoek

Hoorzitting Onderwijs2032: Tussen ideologie en wetenschap?

Door Jan Lepeltak

In de eerste hoorzitting over curriculumherziening (lees Onderwijs2032) ging het eigenlijk niet zo zeer over curriculumherziening, maar uiteindelijk over de vraag: gaan we voor een ideologie of voor wat de wetenschap ons leert over leerprocessen? Om Paul Kirschner te citeren: de voorstellen van Schnabel c.s. zoals verwoord door Luc Stevens zijn niet gebaseerd op didactische inzichten, onderwijspsychologie, of cognitieve psychologie, maar onbewezen en ten dele onjuiste aannames.

Stevens illustreerde dit op pijnlijke wijze door de verkeerde analogie van hoe kinderen een moedertaal leren. Kinderen hebben een natuurlijke nieuwsgierigheid en leren hun moedertaal in interactie met hun omgeving. Kinderen leren door te ontdekken en vervolgens kritische vragen te stellen. Stevens was ooit een van de ideologen achter de Iederwijsscholen. Na het betoog van Kirschner schoof hij inhoudelijk wat meer zijn kant op. Kern van Kirschners betoog is: geen vaardigheden en kritische vragen zonder een stevige kennisbasis. Ben Wilbrink heeft dat ook al eerder in KomenskyPost beweerd. Hij zal hier in een volgend blok nader op in gaan. Pas door succes in het leren ontstaat het door Stevens terecht belangrijk gevonden engagement stelde Kirschner. Dat engagement was tijdens de discussie bij hem stevig aanwezig, zoals bleek uit het soms lichte Duitse accent dat zo nu en dan bij hem doorklonk, een sociolinguïstisch bekend fenomeen.
Stevens noemde ook nog het belang van de persoonlijkheidsvorming in het onderwijs het bekende stokpaard van onderwijsfilosoof Biesta. Hoe dat een plaats in het curriculum zou moeten krijgen bleef  ook hier boven de vergaderzaal  hangen.

De echte onderwijsproblemen komen nauwelijks aan de orde”

Het hele debat kende eigenlijk twee kernpunten: het proces van curriculumvernieuwing en de noodzaak en inhoud van die vernieuwing. Wat het proces betreft hield Joost Kentson, als voorzitter van de Onderwijscoöperatie een integer betoog waarin hij aangaf dat de Schnabelvoorstellen niet op onverdeelde steun van de leraren kan rekenen. Met name het verlaten van de vakkenstructuur stuitte op veel kritiek bij de leraren.

Joke Voogd stelde terecht dat leraren uitstekend in staat zijn te bepalen of en wanneer men vakoverstijgend te werk gaat – bijvoorbeeld bij bepaalde onderwijsprojecten. Zij pleitte ook voor een beperkt aantal kerndoelen met daarbij de nadruk op diepgang. Kentson bepleitte een grote betrokkenheid van leraren bij de curriculumontwikkeling, maar daarvoor moet men wel worden gefaciliteerd door de beschikbaarheid van tijd en middelen. Het was Ad Verbrugge die stelde dat curriculumontwikkeling, of beter vaststellen van kerndoelen en eindtermen, niet uitsluitend een zaak is van het onderwijs maar van de hele samenleving. Inderdaad viel op dat het bedrijfsleven geheel ontbrak op de hoorzitting. Eerder gold dat ook voor ontbreken van het vmbo (de grootste onderwijssector).
Verbrugges belangrijkste bezwaren waren: er is bij Onderwijs2032 onvoldoende wetenschappelijke onderbouwing en nauwelijks aandacht voor de problemen van het moment (zoals het lerarentekort en de steeds groter wordende kansenongelijkheid). Verbrugge is wel voorstander van experimenten op scholen binnen helder afgebakende curricula.

Hoe nu verder?

Als het gaat om de curriculumvernieuwing kan men zich afvragen of de gedachte dat leraren hier zeer bij betrokken raken niet een illusie is. Hoe moeilijk was het in het verleden om bij de SLO leraren, ook met een zak vol taakuren, actief bij de formulering van kerndoelen en eindtermen te betrekken. Het waren vaak dezelfde vergadertijgers die je in het vo tegenkwam, zo kan ik mij herinneren als leerplanontwikkelaar informatica. Toch gebeurden er mooie dingen in het veld. Daar heb ik als journalist veel over mogen schrijven in de jaren ’80 en ’90. Als je zo’n actieve docent vroeg waarom hij dan niet in zo’n werkgroep ging zitten was het antwoord: “Vreselijk, ik heb wel wat beters te doen”, om vervolgens zelf weer mooie lessen te ontwikkelen. Toch kan curriculumvernieuwing prima worden gerealiseerd, zoals we voor het vak natuurkunde een aantal jaren geleden hebben gezien, al leidde dit soms ook tot heftige discussies. Maar uiteindelijk is dat nieuwe leerplan er gekomen.

Hoe nu verder? Kirschner, met het wetenschappelijk gelijk aan zijn kant, kwam soms wel erg parmantig over. Hij leek over de huidige problemen in onderwijsland heen te stappen. Waarom zouden we de curricula vernieuwen? Als de leraren goed worden opgeleid in allerlei vormen van instructie komt het uiteindelijk goed. Terecht stelde Paul van Meenen, de enige die zich duidelijk uitspreekt voor computationeel denken in het initieel onderwijs, de vraag aan Kirschner: ”Maar wat moet er dan gedaan worden aan het lerarentekort, de groeiende ongelijkheid in het onderwijs, het grote aantal voortijdige schoolverlaters?” Ja, daar was toch vooral de politiek voor.

Woensdag 19 april vindt het tweede deel van de hoorzitting van de onderwijscommissie plaats. Dan komen vertegenwoordigers van de veldverenigingen aan het woord. Als er inmiddels een ding duidelijk wordt, dan komt de voorspelling dat Schnabel in een diepe la verdwijnt uit. Of en hoe de curricula worden vernieuwd blijft de vraag. In ieder geval stelt het parlement zich zeer terughoudend op.

 

 

Geef een reactie

− 1 = 5

Translate »