Jan Lepeltak
Het hoge percentage laaggeletterden, de daarmee deels samenhangende toenemende kansenongelijkheid en het lerarentekort vormen de grote problemen waar ons onderwijs en eigenlijk onze hele samenleving zich voor geplaatst ziet. Deze problemen uitdagingen noemen lost niets op al behoort het tot de populaire vocabulaire van de politiek. Toch zijn er zeker voor het probleem van de laaggeletterdheid oplossingen binnen handbereik, zo bleek ook weer tijdens presentaties op ResearchEd Nederland 2020, het evenement dat vorige week werd gehouden. ResearchEd wil de kloof tussen onderwijspraktijk en -onderzoek overbruggen.
Het uitverkochte ResearchEd Nederland 2020-evenement dat dit jaar plaatsvond in het Corlaer College in Nijkerk werd door 700 personen, veelal leerkrachten uit het basisonderwijs, bezocht. 300 personen stonden op de wachtlijst. Daarmee zit ResearchEd wel aan zijn limiet wil het niet onder zijn succes bezwijken.
Laaggeletterd zijn zou niet hoeven
De presentaties van leesexperts als Kees Vernooy, Marita Eskes, Anna Bosman en Aryan van der Leij trokken zoveel belangstelling dat het bordje vol regelmatig op de deur verscheen. Van der Leij, emeritus hoogleraar orthopedagogiek aan de UvA, is een gedreven spreker die zijn woede over de recente brief van OCW over leesplezier niet kon onderdrukken. Van der Leij, Anna Bosman en Kees Vernooy, de ‘leesmaffia’, zoals van der Leij ze noemt, hebben al vaker betoogd dat iedereen op school moet kunnen leren lezen. Leren lezen staat los van je IQ of slimheid. Dat dat niet gebeurt is een ander verhaal en OCW werkt met zijn recente brief niet bepaald mee aan een oplossing.
Inmiddels raakt ook de samenleving meer en meer doordrongen van de ernst van de zaak.
Bijna een op de vijf leerlingen verlaat de school zonder in staat te zijn gewone zakelijke teksten te begrijpen. Het aantal dyslexieverklaringen is in tien jaar explosief gestegen. Volgens onderzoek van Blomert (2005) is het percentage leerlingen met een ernstige enkelvoudige dyslexie (EED) in groep 8 is gesteld op 3,6%. Het percentage dyslexieverklaringen in de bovenbouw van het VO loopt tegen de 20%. Hier is iets fundamenteel fout! ‘Dit kan alleen als er een tinder bestaat van dyslectici die samen kinderen krijgen’, merkt van der Leij cynisch op.
De achterstanden in leesvaardigheid treden al op jonge leeftijd op. Wie een achterstand oploopt in de eerste fase van de basisschool haalt dat nooit meer in. Wil je serieus iets aan preventie doen, dan dien je er voor te zorgen dat je al in groep 1-2 begint met letterherkenning, in groep 3-4 met woord decoderen en woordherkenning en vanaf groep 4 met begrijpend lezen.
Het probleem van bijna 1 op de 5 jong-volwassenen is het onvermogen om non-fictie en zakelijke teksten te lezen, zoals ook blijkt uit het recente PISA-onderzoek. Dit heeft grote gevolgen voor het maken van schriftelijk werk, het volgen van vervolgopleidingen en het functioneren als geletterde in een geletterde maatschappij. Men moet dus al heel vroeg de juiste didactiek te hanteren; in dit geval expliciete directe instructie waarmee het technisch lezen wordt verworven. Dat is al sinds de jaren ‘70 bekend. Projecten op basisscholen hadden succes maar als het project was beëindigd en/of de verantwoordelijke leerkracht en/of schoolleider verdween, men dan vaak weer teruggreep naar de ‘oude’ minder effectieve methode. Er vindt weinig overdracht betreffende de effectiviteit van het leesonderwijs plaats. Van verduurzaming was geen sprake. Er is wetenschappelijk onderbouwd didactisch inzicht en materiaal, maar het wordt onvoldoende gebruikt en op de opleidingen onderwezen. Daar heerste vaak vooral het sociaal-constructivistische denken, met name bij de visitatiecommissies.
Van der Leij komt echt op dreef als hij citeert uit de door OCW overgenomen adviezen van de raad voor de cultuur en de onderwijsraad. Je zou volgens van der Leij verwachten dat men de nadruk legt op preventie, verbetering van het onderwijs in groep 3 en 4 en de nadruk leggen op vloeiend lezen en de inzet van digitale hulpmiddelen. Opleiding en nascholing zou hierop gericht moeten zijn. In de praktijk is niets minder waar. Leerlingen moeten volgens het door OCW overgenomen advies meer leesplezier krijgen en er moet meer worden voorgelezen. Men legt de nadruk op het lezen van fictie, maar dat is hier niet relevant. Het probleem is het begrijpend lezen van non-fictie, informatieve, zakelijke teksten. Met de plezierbenadering schieten we niks op. Alsof je tegen een kind dat niet kan zwemmen zegt, kom op spring in het water, zwemmen is heerlijk, doen! Zo leer je het! Of tegen iemand die niet kan fietsen: ‘je moet meer fietsen dat is heerlijk. Spring op de fiets, zo leer je het’!
“U heeft alleen maar kritiek” zei een leerkracht in de zaal. Maar wat doen we eraan?
Van der Leij zegt dat het gaat om kennis en ervaring systematisch delen en doorgeven. Hij komt met een aantal voorbeelden hoe men dat in een school kan doen. Al zal ook bij de politiek verantwoordelijken de knop om moeten.
Wie meer praktisch aan de gang wilde kwam bij Marita Eskes aan zijn trekken. Zij gaf een duidelijke op de praktijk gerichte presentatie en wees verder naar haar boek over de wijze waarop men het leesonderwijs kan verbeteren, want zoals de onderwijsinspectie in haar onderzoek stelt, heeft bijna de helft van de basisscholen het leesonderwijs niet goed op orde. Met meer voorlezen lossen we dat niet op.
Kansenongelijkheid
De toenemende kansenongelijkheid is in kaart gebracht door de onderwijsinspectie in haar jaarlijkse Staat van het onderwijsverslag 2019.
De keynote werd bij de opening uitgesproken door Monique Volman, (hoogleraar onderwijskunde aan de universiteit van Amsterdam en lid van de Onderwijsraad) en Linda van den Bergh (lector aan de Fontys hogeschool).
Van de leerlingen met een advies voor de gemengde of theoretische leerweg in het vmbo, zit 34 procent van de leerlingen met hoger opgeleide ouders na 4,5 jaar in een havo-klas, dit tegenover 12 procent van de leerlingen met lager opgeleide ouders. Opstroom met een havo-advies naar de bovenbouw van het vwo vindt ook veel vaker plaats bij leerlingen met hoger opgeleide ouders (23 om 8 procent). Van de leerlingen met wo-opgeleide ouders en een vwo-advies zit 87 % 4,5 jaar later in de bovenbouw van het vwo. Voor leerlingen met hetzelfde advies en lager opgeleide ouders is dat aandeel 61%. Ook vindt voor deze groep leerlingen minder bijstelling van het advies naar boven plaats. Bron: Staat van het onderwijs 2019.
Volman en van den Bergh hebben in hun onderzoek een meta-analyse gedaan van 20 kernpublicaties. Dit resulteerde in een publicatie die vanaf ResearchEd Nederland 2020 gratis valt te downloaden.
Een waardevolle publicatie, al kan de wat eenzijdige aandacht voor het niet onomstreden werk van Basil Bernstein in het hoofdstuk over taal misverstanden opleveren. Zijn werk werd door William Labov, een van de grondleggers van de sociolinguïstiek, in de jaren ‘70 heftig bekritiseerd. Het concept code wordt soms uitgelegd als taalvermogen en beheersing. Er zijn ook linguïsten die vraagtekens zetten bij het taalkundig bewijs voor die verschillende codes die in communicatie worden gehanteerd. Bernsteins opvattingen zouden impliceren dat het non-standaard negerEngels (NNE) qua grammatica en woordkennis minder complex zou zijn als het standaard Engels. Kinderen hadden dus een taalachterstand (‘deficit’) dat moest worden gecompenseerd. Zo startte men taalcompensatieprogramma’s, ook in Nederland. Overigens zijn zowel Labov als Berstein het over een ding zeker eens: alle leerlingen dienen de standaardtaal te beheersen.
Verwachtingen van de leerkracht spelen een belangrijke rol bij de schooladvisering. Iedereen kent kwalificaties/labels voor leerlingen van hun leraren zoals: “hij/zij is een cadeautje” of “hij is autistisch”.
De tendens op scholen is, leerlingen meer en meer in homogene klassen te plaatsen, waardoor er sprake is van een vroege selectie die ten koste gaat van kansarme leerlingen. Zij hebben weliswaar dezelfde testscores, maar krijgen toch een lager advies dat niet wordt bijgesteld na bijvoorbeeld de CITO-toets.
De selectie vindt vaak al vroeg plaats. Vaak zien we in groep 3 leerlingen met labels als zonnetje, sterretje – zoals we ook in De Luizenmoeder zagen- die bij elkaar worden geplaatst. Dit versterkt de kansenongelijkheid.
In een workshop liet Linda van den Bergh onze verwachtingen (vooroordelen) nog eens expliciet maken. Zeer leerzaam, al merkte iemand terecht op dat je toch de neiging hebt sociaal wenselijk te antwoorden. Wat mij in dit geval opviel was dat van de 95% vrouwelijke leerkrachten in de zeer goedbezochte workshop er slechts 1 leerkracht was met een islamitische en allochtone achtergrond. Deze groep was sowieso nauwelijks aanwezig in deze toch vooral witte juffenwereld. Zij deed ook niet echt actief mee in de workshop, maar bleef vooral observeren. Toen ik haar vroeg waarom, gaf ze aan zich als docente biologie minder betrokken te voelen bij de problematiek.
De leraar centraal in Pakhuis De Zwijger
Eerder die week was er een drukbezochte avond in het Amsterdamse debatcentrum de Zwijger, waar de leraar centraal stond en het lerarentekort uitgebreid aan de orde kwam. Het ging nauwelijks over salarissen. Ditmaal kwam de nog steeds bestaande salariskloof tussen de leraren in de basisonderwijs en het voortgezet onderwijs wel aan de orde. Ook in de net afgesloten PO-cao verandert er wat dat betreft weinig. De PO-raad verwees bij monde van voorzitter Rinda den Besten weer naar Den Haag. Op de vraag uit de zaal of er niet beter afscheid genomen kan worden van de lumpsum, wanneer het gaat om de salarissen, antwoordde zij zoals verwacht stellig dat de PO-raad daar niet voor is. Wie de stukken van econometrist Hans Duijvestijn leest, weet dat er bij veel scholen/schoolbesturen wel degelijk financiële ruimte is, mits er bereidheid en durf bestaat de reserves minder groot te laten zijn.
De te grote werkdruk leidt er ook toe dat een groot aantal beginnende leerkrachten na 1 jaar het onderwijs verlaat, al is het percentage van 1 op de 5 leraren door betere begeleiding gedaald naar 1 op de 12 leerkrachten. Maar het lerarentekort wordt er niet minder om. Met name in de grote steden is het tekort dramatisch. Wethouder van onderwijs Marjolein Moorman van de gemeente Amsterdam spreekt van een acuut tekort van 394 leerkrachten/fte’s. Het zijn vooral de scholen met veel kansarme leerlingen die extra worden getroffen. Maatregelen als: parkeerplaatsen voor leerkrachten, bevoegde ambtenaren voor de klas, uitbreiding van de uren van parttimers, samenvoegen van klassen, studenten, hoogopgeleide statushouders voor bètavakken voor de klas in het voortgezet onderwijs. Deze laatsten werken vier dagen in de week op een school en zij volgen een dag per week een jaar lang een speciaal onderwijsprogramma. Maar een kernprobleem voor de werving van nieuwe leraren is, dat het wonen in Amsterdam voor de middengroepen onbetaalbaar is. Daarvoor kon de wethouder geen oplossing bieden al is ze hierover in gesprek met de woningcoöperaties.
De wethouder van de PvdA heeft het toch al niet makkelijk als men weet dat haar partijleider en tevens een van haar voorgangers als wethouder voormalig vice-premier Lodewijk Asscher is. Samen met onderwijsminister Jet Bussemaker draaiden zij aan de knoppen toen iedereen het lerarentekort al lang zag aankomen. Maar er werden slechts cosmetische maatregelen genomen met wervingsfilmpjes op tv. Inmiddels wordt in Amsterdam aan een noodplan gewerkt waar oud-inspecteur Arnold Jonk, nu schoolbestuurder in Amsterdam en Thijs Roovers van het Lerarencollectief aan meewerken. Men verwacht dit plan eind januari gereed te hebben.
Eva Naaijkens van de Alan Turingschool, Debbie Dussel (bs de Bijlmerhorst) en Mohammed Guellai (bs de Satelliet) lieten zien hoe men het werken op een school weer aantrekkelijker kan maken en de werkdruk kan verminderen. Overlegmomenten, ervaringen delen en niet moeten werken volgens de waan van de dag. Het eindeloos formulieren invullen en de administratie bijhouden. De leraar is een expert al duurt het, net zoals bij autorijden, wel enkele jaren voor hij/zij het helemaal onder de knie heeft. Lees ook de column van Eva Naaijkens die ze uitsprak in de Zwijger.
Tania Zijlstra
Paul Jansen…je hebt ZO gelijk!
Waarom zagen leraren niet aan de poten van de raden, waar het geld wordt besteed aan “bestuurlijke ondersteuning” vraagt iemand zich dat af?
Omdat dit het toekomstperspectief is van de leraren. De carrièremogelijkheid! DAAROM!!
Minder lesgeven voor meer geld, na een cursusje van een jaar. Solliciteren in de koepel. Zelf een bestuursonderseuner worden. Formuliertjes ontwikkelen ipv voor de klas staan. Wie wil dat nou niet. Handen af van de koepels dus . Het onderwijs kent maar één weg. Meer meer geld in plaats van hervormen en het geld weer daar waar het hoort. In de klas.
Paul Jansen
Een belangrijk punt in het stuk is de constatering dat de PO raad de lumpsum wil handhaven. Een duidelijker voorbeeld van macht die gekoppeld is aan eigenbelang zul je niet snel ergens aantreffen. Terwijl een ieder met gezond verstand ziet dat wanneer je de verantwoordelijkheid van de besturen voor de salarissen verplaatst naar de rijksoverheid er vele miljoenen zo niet miljarden structureel vrijkomen die nu worden besteed aan bestuurlijke taken die dan overbodig worden of aan eenmalige miljoenen of miljoenen of miljarden die nu nutteloos als reserves op de planken liggen. Er hoeft niet meer geld naar onderwijs, het geld moet beter besteed worden door de salarissen uit de lumpsum financiering te halen.
Paul Jansen
Een belangrijk punt in het stuk is de constatering dat de PO raad de lumpsum wil handhaven. Een duidelijker voorbeeld van macht die gekoppeld is aan eigenbelang zul je niet snel ergens aantreffen. Terwijl een ieder met gezond verstand ziet dat wanneer je de verantwoordelijkheid van de besturen voor de salarissen verplaatst naar de rijksoverheid er vele miljoenen zo niet miljarden structureel vrijkomen die nu worden besteed aan bestuurlijke taken die dan overbodig worden of aan eenmalige miljoenen of miljoenen of miljarden die nu nutteloos als reserves op de planken liggen. Er hoeft niet meer geld naar onderwijs, het geld moet beter besteed worden door de salarissen uit de lumpsum financiering te halen.